Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdZangSukklende tijd met uw ontijdig luien,Ga naar voetnoot6)
Hoe komt gij, nu te spoeden staat, dus loom?
Zijn mogelijk uw wieken in het ruien?
Of zijn ze stijf door ijs van ouderdoom?
Dat gij, als suf, de dagen, die mij drukken,
Die gij ter ren omslingrenGa naar voetnoot7) moest, laat tukken.Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 53]
| |
'k Heb geen gezicht van Cloris te verwachten
Voordat uw zon tot negenmaal toe bral';Ga naar voetnoot1)
En vind mij zo gedoemd in achttien nachten,
MitsGa naar voetnoot2) mij de mijn'Ga naar voetnoot3) niet eer verrijzen zal.
Sla voort, sla voort, weg met het mottig marren.
Wring 's hemels as, aan ringen rek de starren.Ga naar voetnoot4)
Mijn wens de tijd in traagheid schijnt te sterken.
Dies keer, o min, ik te uwaart mijn gebeên.
Hecht aan zijn rug zo lange toch uw vlerken;
Uw vlam ontdooi' zijn kleumde strammigheên;
BruikGa naar voetnoot5) op zijn vel voor sparen uwe pijlen,
En hem verleen dit slepen van de wijlen.Ga naar voetnoot6)
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|