Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdLiedeke's Nachts rusten meest de dieren,
Ook mensen, goed en kwaad;
En mijn lief goedertieren
Is in een stille staat;
Maar ik moet eenzaam zwieren
En kruisen hier de straat.
Ik zie het zwierigGa naar voetnoot7) drijven,
Ik zie de klare maan,
Ik zie dat ik moet blijven
Alleen, mistroostig staan:
Ach lief, wilt mij gerijvenGa naar voetnoot8)
Met troostelijk vermaan.Ga naar voetnoot9)
| |
[pagina 48]
| |
Ach lelie hoog verheven,
Verheven in mijn zin,
Mijn hope van mijn leven,
Gewenste, schoon vriendin,
Wilt mij nu gunstig geven
Een lieve wedermin.
Met hoop en vrees bevangen,
Met een gestage strijd
Van zorgen en verlangen
Verwacht ik nu ter tijd
Van U, mijn troost, te ontvangen
't Woord daar men lang om vrijt.
Mijn vruchteloos verwachten
Mijn kommer niet en blust
Zult gij mij heel verachten,
Och voedster van mijn lust?
Maar ziet: ik, onbedachte,
Klaag nu - zij leit en rust.
Och slaapt gij, mijn behagen,
Terwijl ik doe mijn klacht?
Wat baat mij dan mijn klagen,
Nu gij de doven slacht.Ga naar voetnoot1)
Ik zal 't geduldig dragen;
Ik wens U goede nacht.
Adieu, prinsesje jeuglijk,
Mijn vrouw van mijn gemoed;
Adieu, en droom geneuglijk
En slaapt gerust en zoet.
Ach, 't is mij zo onmeuglijk
Te rusten als gij doet.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|