Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Ik achte te smachtenGa naar voetnoot1); dit beiden, dit wachten,
Dat smaakt mij, dat smaakt mij zo wrange.
Wanneer mijn beminde haarGa naar voetnoot2) bij mij laat vinden,
Dan kunt gij, dan kunt gij verslinden,
O gureGa naar voetnoot3), zo dure vergulde, schone uren;
Dan tart gij, dan tart gij de winden.
Dan tart gij de stromen, die langs hare zomen
Als pijlen, als pijlen afkomen.
De kusjes, de lusjesGa naar voetnoot4), van heden, van flusjes,Ga naar voetnoot5)
Die maakt gij, die maakt gij tot dromen.
Dit uurtje is henen, dit weder verschenen,
Dit kusje, dit kusje verdwenen.
Dat glijden der tijden is beter te lijden
Als 't treuren, als 't treuren allene.
De dag is aan 't rijzen en 't nachtje aan 't dijzenGa naar voetnoot6);
Ai rept u, ai rept u wat, grijze;
Ga spoede, nooit moede, dan noem ik u goede,
Dan zal ik, dan zal ik u prijzen.
jan luiken (1649-1712) |
|