Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[Medea onbeweegd, in wier verwoede borst]Medea onbeweegd, in wier verwoede borst
Is felheids droeve nest, die niets dan wreedheid dorst,
Uit wier vernist gezicht nooit ene traan en viel,
Met uw verstaald gemoed en onbeweegde ziel.
De langdurige koud' maakt ijs tot kristallijn:
Door koude acht ik uw hart in steen verkeerd te zijn.
Maar 't ijs, in steen verkeerd, en blijft niet langer koud,
Waar uw bevroren hart versteend zijn koudheid houdt.
Kijkt vrij door 't gulden glas en boetGa naar voetnoot1) uw lust aan mij
Het bittre weder is zo bitter niet als gij;
Van binnen kwelt mij brand, van buiten kwelt mij kou,
Een dubbel martelaar tot schouwspel van mijn vrouw.
Ondraaglijk is mijn last, ondraaglijk is mijn leid,Ga naar voetnoot2)
Ik laster ook de min door onverduldigheid;
Uw strafheid loopt te hoog, mijn lijden is te groot,
O gunt mij een van twee: het leven of de dood.
Mijn vreugde neemt begin zo gij mij 't leven zendt.
Of, gunt gij mij de dood, zo neemt mijn smart een end.
DanGa naar voetnoot3) naar mijn leven of mijn dood verlangt gij niet,
Maar naar mijn sterven wel, waar gij uw lust aan ziet.
Waarom betovert gij en trekt met kracht mijn zin,
Indien het u mishaagt dat ik uw aanschijn min?
Of, zo u niet mishaagt mijn brand dus vast gesticht,
Wat bant gij mij van uw vermogenGa naar voetnoot4) aangezicht?
ZerpzoeteGa naar voetnoot5) toveres, of waant gij dat de wind
Wiens overfelle koud' men ongenadig vindt,Ga naar voetnoot6)
Uitblussen zal de brand van mijn mistroostig hart,
Ach neen, want door de wind mijn vlam ontstoken ward.
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|