Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd[Indien het klagen kan verzachten de ongenade]Indien het klagen kan verzachten de ongenade
Van 't wankelbaar geluk, zo klaag ik niet om niet;
En klaag ik tevergeefs, het is een kleine schade,
Verlies van klachten, voor wie 't alGa naar voetnoot1) verloren ziet.
De hemel die beschreit met uitgestorte tranen
Door mededogendheid de grootheid van mijn kwaad,
En 't zuchten van de wind beweegt de droeve bomen
Om te bewenen mijn bedroefde en bange staat.
De blijgeestige Mei heeft zellefs een mishagen
In haar kleinnood en pracht van bloemen menigvoud;
En wendt, o vogelkes, uw tere stem tot klagen,
Klagen, wanneer gij minneliedjes kwelen zoudt.
De zware dampen uit mijn droevig hart getogen
Beneevlen de natuur met al hun vrolijkheid,
Maar op uw klaar aanschijn, o vrouw van groot vermogen,
En heftGa naar voetnoot2) noch droeve damp noch nare duisterheid.
Uw dreutseGa naar voetnoot3) schoonheid kan met een gezichtGa naar voetnoot4) verstrooien
En drijven in de vlucht de nevels en de nacht.
Hoe zou de wedermin een ijzig hart ontdooien
Op 't welk meedogendheid met allenGa naar voetnoot5) heeft geen macht.
Ach mijn godinne, al waard, al schoon, al goedertieren,
Kunt gij u niet tot hulp door medelijden spoên,
Zo troost de slave van uw edele manieren,
Naar heusheid uwes aards, uit lust om goed te doen.
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|