Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdKlaagliedMooi Aaltje is 't zo haastGa naar voetnoot2) vergeten
Mijn lang vervolg van dag en nacht?
De schone tijd die 'k heb versleten
En met uw wil heb doorgebracht
| |
[pagina 42]
| |
In vriendelijkheid,
In vrolijkheid,
In vrijigheid
En zoetigheid van praat,
Van 's nachts tot 's morgens en des avonds laat?
Mijn vriendensmaad èn 's vaders toorn,
Die heb ik om u in 't begin,
Met zware dreiging moeten horen:
Maar 't ging zo haastGa naar voetnoot1) mij uit als in,
Dat bleek zo dikGa naar voetnoot2)
Wanneer als ik
Een blink of blik
Van uw schone ogen zag,
Zo bleef ik bij u de gehele dag.
Hoe dik nam ik uw teedre handen
En drukte ze aan mijn linkerborst?
Daar mij het binnenst' scheen te branden
Van 't geen dat ik nauw spreken dorst:
Daar wenste ik mijn
Een vensterkijn
Van kristallijn
Of van fijn spiegelglas,
Dat mocht gij zien, hoe ik te moede was.
Zo 'k bij mijn hart had kunnen komen,
Ik had het met eerbiedigheid
StraksGa naar voetnoot3) uit zijn legerstee genomen
En in uw lieve schoot geleid,
Zo lief waart gij,
De ziel van mij;
Dacht ik dat gij,
Zo wulleps waart van zin,
En zo lichtvaardig ook in uwe min?
Waar ik ter wereld heb genoten
De vreugd die men verkrijgen kan,
Daar wordt mij nu de deur gesloten
En men houdt daar een ander an.
Hoe zijt gij nu
Voor mij zo schuw?
Of wie heeft U
Zo schandelijk geraan,
Dat gij mij hebt deez' trots en spijt gedaan?
| |
[pagina 43]
| |
Wat moogt gij in uzclve denken,
Wanneer als gij eens overziet
Mijn leurtjes en kleine geschenken?
Of 't geen er bij ons is geschied?
Zo hier, zo daar,
Gij weet wel waar,
Met wat gebaar
En gans verslingerd hert,
Was ik gestaag in uwe min verwerd.
Wat woorden zijn er wel gesproken,
Bedenkt ze eensjes in uw geest?
Wat eden heb je mij gebroken?
't Is wonder dat je niet en vreest,
Dat ik u eens,
Met vrij wat reens,
Iets ongemeens
Zal spelen op een tijd,
Is dat mijn liefde nog verkeert in nijd.
Gaat heen, geveinsde courtisane,
Begoochelt de ogen en het brein
Met uwe krokodilletranen,
Van de verdwaasde kapitein:
Die blode bloed,
Van wie gij 't goed
Meer als 't gemoed
- En dat met reden - acht,
Verstoort mij niet, vaart wel en voort goenacht.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|