Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Boven al de ander' veer,
Want uw persoon
Die spant de kroon
Voorwaar op deugd en eer.
Altoos zal ik beminnen
Uw eerbaarheid en deugd,
Op u zo staan mijn zinnen
Nu in mijn jonge jeugd.
Uw klaar aanschijn
Keert doch tot mijn
En mijn jong hart verheugt.
Wat zucht ik bitter' zuchten,
Inwendig, met verdriet!
T' uwaarts doe ik ze vluchten,
Maar laas! Gij weet het niet.
Och, mocht ik nu
Verhalen u
Hetgeen dat mij geschiedt,
Zo zoude ik mij verblijden
Nog eens in mijn torment,
Mocht ik tot eenge tijde
Mijn liefd' maken bekend,
Met zoete reên
Zoude ik verbreên
Mijn vreugde en grote ellend'.
Ik neem dikmaal mijn gange
En ga voorbij uw deur,
Doch zonder troost te ontvangen
Van u, wel reine Fleur!
Het hart verflauwt,
Want gij mij houdt
Alleen in dit getreur.
Niemand mag mij vermaken
Dan gij, wel eerbaar' maagd!
Gij weet en kent mijn zaken,
Geen liever mij behaagt,
Men zeit zeer goed:
Na 't zuur komt 't zoet;
Verhoort degeen die klaagt.
| |
[pagina 27]
| |
Oorlof Prinses verheven
Van mij wordt gij bemind,
Mocht ik de dag nog leven,
Dat ik ook word bezindGa naar voetnoot1)
Van u allein,
O maged rein!
Verzint eer gij begint.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|