Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdSonnetVan dat Aurora vroeg de dag begint te kippenGa naar voetnoot7)
En toomt haar paarden woest met teugel en gebit
En viert haar standaard uit, met rozen rood en wit,
De torens schoon vernist en schittert op de klippen,
| |
[pagina 23]
| |
Dan schijnt gij, o mijn lief, mij krachtig te ontslippen,
Wanneer ik waande meest te raken in 't bezit
Van min, van lust. Mijn hart, mijn troost, wel hoe, wat's dit?
En kleefde gij niet straks uw lippen aan mijn lippen?
Laas, 't is gezwinde droom, nu ik het wel bekijk,
Wat is de leiderGa naar voetnoot1) dag de nacht al ongelijk,
Want ik en kon mijn vreugd ten volle niet betomen.
Vervormt mij zo de schim van een vermeende schijn?
O goôn, hoe zoet zou dan het eigen wezen zijn:
Vergunt mij dat, JupijnGa naar voetnoot2), of laat mij eeuwig dromen.
gerbrand adriaansz. bredero (1585-1618) |
|