Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[Amaril, de deken zacht]Amaril, de deken zacht
Van de nacht,
Met zijn blauwe wolkenbuien,
Maakt de wereld sluimerblind
En de wind
Zoekt de maan in slaap te suien.
Zie ik Oost of Westen heen,
In 't gemeenGa naar voetnoot1)
Raân de sterren mij te scheiden
Van de straat om slapen gaan,Ga naar voetnoot2)
En de maan
Biedt haar dienst mij thuis te leiden.
Maar zij dreigt mij - zo ik dra
Niet en ga -Ga naar voetnoot3)
Achter 't luwe bos te dalen;
Zal ik al de weg alleen
Dan betreên
Bij de duistre sterrestralen?
Neen gij, zei de Min, ik zal
U voor al
Gaan geleiden met mijn schichten
- Dus op niemands overlast
Niet en past -Ga naar voetnoot4)
En mijn fakkel zal u lichten.
Amaril, ik sta hier veur
Deze deur;
Zal de dans nog langer duren,
Waar gij binnen aan krioelt
Noch en voelt
Deze koude buiten uren?Ga naar voetnoot5)
Min, zij wordt uw fakkel klaar
Niet gewaar
Door de glazen, noch mijn klachten,
Maar ik wandel evenzeer
Heen en weer;
Hoe verdrietig valt het wachten.
| |
[pagina 18]
| |
Maar zie ginds, of 't oog ook mist?Ga naar voetnoot1)
Neen, zij is 't:
Amaril, mijn lieve leven!
‘Cephalo,Ga naar voetnoot2) vanwaar komt gij?’
Vraagt gij 't mij?
Troost,Ga naar voetnoot3) ik zal u antwoord geven.
Kon ik leven zonder u,
Ik zou nu
Niet gaan dolen bijGa naar voetnoot4) de wegen.
‘Ach, het harte tuigde 't mijn
En ik vijn:Ga naar voetnoot5)
Cephalo, gij komt mij tegen.’
Schone ziele van mijn ziel,
Als u viel
In uw bezige gedachte
Dat ik u ontmoeten zou,
Denkt, mijn vrouw,
Dat u Min die boodschap brachte.
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|