van een gestalte, die het onverwachte van een voetstap even tekende in de verbeelding, wordt vervaagd door een verwijzing naar haar raadseligheid.
Tegenover deze hijgende gebrokenheid van het rythme en deze vervaging van alle plastiek, staat echter een uiterste hevigheid van het gevoel. Hier is een angst zo hevig geworden, dat zij niet langer angst meer is. De suggestie der volstrekte zekerheid is er zo sterk en tegelijkertijd zo geheimzinnig, dat men van een bezetenheid zou kunnen spreken. Dezelfde volslagen uit-boring van zijn poëties voorwerp, die de vroegere verzen van Hendrik de Vries heeft gekenmerkt, is hem bijgebleven, maar werd geheel ont-zinnelikt.
Met opzet ontleedde ik het vierregelige gedicht, dat ik hierboven aanhaalde, omdat het in een zekere zin de zuiverste weergave is van de gevoelstoestand, waaruit alle gedichten van de bundel ‘Silenen’ ontstonden. De ‘schrik, ondragelik, als de schrik voor spoken’, die er doorheen huivert, verklaart hoe de werkelikheids-vizie overging tot de vizionaire droomhallucinaties die het grootst gedeelte van dit boekje vullen en waarvan ik er ter kenmerking een overschrijf:
Met haar woorden, mooi als 't kweelen
Van een vogel in een kooi
Wacht ze wie haar stil wil streelen,
Haar bestelen van haar tooi,
En in kelders met haar spelen
Als een roofdier met zijn prooi.
Zulk een vers heeft geen begin en geen slot, het is als de toevallig woord-geworden strofe van het rythme der onzegbare ontzetting. Wanneer aan deze poëzie die toon ontvalt, zoals in de aanvangsregels van enige der vizioenen gebeurde, wordt zij van een kruipende banaliteit: