willende erkentelikheid, waarmee (nu hij niet meer geducht behoeft te worden) wel toegegeven worden kan, dat hij enige talenten had. Hij zou niets anders verlangen dan deze ene erkentenis, dat men zich niet in hem vergist heeft en dat hij inderdaad uitzinnig is geweest, maar van een schone en edele geestdrift.
Het leek niet goed doenbaar hem ernstig te nemen en met name zijn laatste geschrift over ‘Het Witte Gevaar’, een brochure ‘tegen het melkmisbruik’, heeft er een keer te meer aan herinnerd, dat hij wou worden aangezien voor een soort dolleman met te veel hersens, met wie men nu eenmaal niet redeneert. Doch de goede gemeente vergat, dat Erich Wichman juist voor dit schijnbaar humoristies bedoelde essay'tje op de brandstapel gegaan zou zijn, liever dan er een woord van terug te nemen. Zij vergat dat de hoon van haar wanbegrip, zo goedmoedig en bij wijlen zo goedlachs geschonken, erger dan een brandstapel is.
Want hij had gelijk.
Het is de treurige kant van zijn te kort bestaan geweest, dat hij gelijk heeft gehad. Hij vocht in ernst, in heiligen ernst, tegen den huichel en de ont-ordening en deze strijd rijpte zijn geest, waarvan de groei nog niet voltogen was, toen hem de dood kwam roepen. Niet dat in hem een kunstenaar miskend geworden is, valt op de eerste plaats te betreuren, maar dat zijn stem een leven heeft gevuld zonder ook maar een ogenblik te mogen gelden in het algemeen bestaan.
Hij sprong geheelonthouders naar de keel, niet in een roes, zoals men dat heeft uitgelegd, maar in een grimmige beginselstrijd. Hij heeft het kiesstelsel aangevallen in een paar tekeningen, waarom gelachen werd als om gekke modernismen, doch die even navrant van toon en scherp van accent zijn als sommige der beste verzen van Laforgue. Niets vroeg hij of beoogde hij dan de erken-