| |
| |
| |
Da capo (al fine)
De titel van deze bundel is een metafoor voor de pogingen die we ondernemen om eigen of andérmans identiteit vast te stellen, herkomst te traceren of lot te bepalen dan wel in de greep te krijgen. De pogingen die mensen wagen om ergens thuis te horen of aan te ontkomen. Om in het reine te komen met ons verleden of de toekomst. Mensen die alles achterlaten en op de vlucht worden gedreven. Het moment van vertrek, dat is hun ‘bloedtest’. In het land van aankomst, waar ze hun geluk komen beproeven of waar ze op weg naar elders aanspoelen, wordt hen een tweede test afgenomen. Degenen die enig geluk hebben, krijgen een legale status en mogen/moeten een inburgeringscursus volgen. De anderen blijven zonder papieren. Zij belanden in de schemerige ondergrondse ‘interzone’, een leven in de illegaliteit. Voor hen is het altijd oorlog. Continu bevreesd zijn voor controles, inspecteurs die komen vragen om vergunningen, papieren die ze niet hebben; agenten die hen er overal tussenuit pikken. Met een neus even feilloos als die van hun honden. Vos papiers! Ausweiss bitte! Bloedtest!
Maar niet alleen voor vluchtelingen geldt het probleem van de instabiele ‘status’. On est tous des étrangers, luidt het in ‘Met behoud van huis’. Onze plek ligt nooit vast, en altijd is er de schaduw die ons begeleidt. Het tergende besef dat we het in een klap allemaal kwijt kunnen raken. Dat is zo zeker als wat: eens raken we het kwijt. Alles wat we bezitten. Worden we van hier verdreven. En met legaal of illegaal, papieren of geen papieren, vergunning of geen vergunning, heeft ons lichaam uiteindelijk niks te schaften.
Als ik haar aantrekkelijkheid probeer te lokaliseren denk ik niet aan haar borsten, maar aan haar bloed, dat ritmisch aan me trekt.
Ook in de liefde zijn wij vreemden die worden voortgedreven, vluchtelingen op zoek naar een veilige plek. Maar hoe bepalen we onze positie ten opzichte van onze dierbaren die zich nog niet als zodanig gewonnen hebben gegeven? Wanneer ontaardt begeerte in bezitsdrang, genegenheid in afkeer, lust en passie in obsessie en haat? Hoe weten we dat wat we in ons bloed voelen prikken, over luttele tijd niet weer uit ons systeem zal zijn verdwenen of zich in het tegendeel heeft getransformeerd? Hoe weten we dat ons lichaam onze geest niet voor de gek houdt, of andersom? Bloedtest.
Liefde zonder gevaar is geen liefde. Een leven zonder averij is geen leven. Maar hoe handhaven we ons in een onbeschutte of vijandige omgeving? Geven we ons gewonnen, duiken we onder, zetten we een masker op, een kraag of bivakmuts, accepteren we de regels van het spel - in casu van de fiches die ons worden uitgereikt of onthouden? Of doen we dat juist niet en zeggen we hardop: ‘ik pas’? Of vloeken binnensmonds: ‘ik verdom het’. Niemand wordt als held geboren. Omstandigheden dwingen ons te handelen. Of niet. Pas dan blijkt hoe heldhaftig wij werkelijk zijn. Bloedtest.
W.F. Hermans omschreef een held als iemand die ‘straffeloos onvoorzichtig kon zijn’. Anders gezegd: iemand die werd beloond voor zijn onbehoedzaamheid. Aan wie de Muze van het Lot haar ‘rozen van Piëria’ schenkt, heeft minder met rechtvaardigheid dan willekeur te maken. Het is zoals Clint Eastwood zegt in de Western Unforgiven, vlak voor hij de sherrif neerknalt die smekend om genade vraagt waaraan
| |
| |
hij dit ellendige einde heeft verdiend: ‘deservance has got nothing to do with it, little Billy.’ De Muze van het Lot is even attent als villein in haar hebbelijkheid om bloemen rond te strooien. In Sarajevo waren de rozen die ze strooide van gruwelijke aard. De burgers in de stad noemden zo de bloemvormige putjes en uitstulpingen in het asfalt die granaatinslagen nalieten. Een meisje dat me rondleidde door de Belegerde Stad wees me op een van die plekken, terwijl we onder volle maan over een basketbalveldje liepen waar geen basket meer stond. ‘Wij noemen het rozen,’ zei ze met die typische Bosnische humor die zwart is als hun koffie, ‘ook al ruiken ze zo niet.’
De Muze van het Lot; de inwoners van Sarajevo hebben haar al te goed leren kennen. In het oude Griekenland was haar naam Moira. De meeste rozen die zij uitdeelde, waren distels op een hoopje aarde. Het eindpunt van alle moed zijn de velden van eer. Herodotus begon daarom aan zijn Historiae te schrijven, evenals vele geschiedschrijvers na hem. De rozen van Moira zijn bloedrood, en niet bedoeld voor efemere opportunisten. Rechtvaardig kun je haar niet noemen, daarvoor is deze schikgodin te grillig en eigengereid. Maar vastbesloten is ze wel.
Niemand van ons wordt als held geboren, and death does make cowards of us all. Als de narcose is uitgewerkt, komen de rillingen, tranen, bibberaties, angsten, twijfels, depressies alsnog opzetten, en hun wraak is allesbehalve zoet.
Succes is uitgestelde mislukking. Lef verdrongen lafheid. Wie op het juiste moment de sprong waagt, op de juiste tel of milliseconde afzet, haalt de bok. En balanceert dus zalig en gewichtloos in het ledige, tot genoegen van ons aardse toeschouwers. De helden hebben timing. En de rest, wij hieronder, sukkelt er maar een beetje achteraan. Onze terechtstelling mag dan misschien uitgesteld zijn tot nader order, nimmer wordt ze afgeblazen. Om van de onbepaalde duur van het uitstel bepaalde duur te maken, volstaat het om het lot een handje te helpen. Bij het prikkeldraad wordt men gewaarschuwd: Tresspassers will be shot, survivors will be shot again. Zwartgalligen zien dit eerder als aanmoediging. Het piepkleine heft dat een mens de Gode zij dank, nog zelf in de hand mag en kan hebben. Tenzij men met die God tezeer op goede voet staat of wil staan natuurlijk. Dan zal de goedertieren Schepper zijn bekommernis laten blijken door uit voorzorg het lemmet weg te nemen uit 's mensen heft. Of door - al naar gelang de re(li)gie - de handen af te hakken bij het polsbot zodat men niet de hand slaat aan zichzelf. In dat geval rest weinig anders meer dan werkloos toezien hoe de dagen in het strafkamp nog langzamer verstrijken, hoe de tijd zonder afleiding nog langer en pijnlijker wordt uitgesmeerd. Wachten op het verlossende moment van genade kan vervloekt lang duren als het over wordt gelaten aan het Opperwezen. Die kijkt niet op een eeuwtje meer of minder. Zelfs een millennium duurt in het bewustzijn der Almachtige minder lang dan de luttele momenten die het een sterveling kost om een keer goed te gapen. Te knipperen met de ogen. Een slok te nemen uit een glaasje water. En het licht uit te doen in de slaapkamer.
En ten opzichte van het vreemde element in ons midden, de minderheid, kleur- of zonderling, de verstekelingen die zich verstoppen in de ruim van het schip of in de laadbak van vrachtwagens, tussen de flesjes Yacult en pallets met blikjes frisdrank? De soortgenoten die van de boot komen om hier buiten de boot te vallen. Wat lezen wij af uit de bloedstaal die onze specialisten van de Dienst Vreemdelingenzaken hen afnemen? Wat concluderen wij uit de bevindingen? Vormen ze een gevaar voor de samenleving, mogen ze blijven, zijn ze gezond of aberrant, ambitieus of lui, geneigd tot liegen, zitten ze vol gebreken
| |
| |
(erfelijk of niet), dragen ze trauma's met zich mee of doen ze maar alsof, en is hun bloed besmettelijk? Wat als hun zaad zich mengt met dat van onze vrouwen en dochters? En als het onze zich mengt met hun bloed? Aan hun de keuze: integreren of repatriëren. Aan ons: elimineren of degenereren. Is er een keuze voor wie zijn vaderland verlaat, misschien voorgoed, om zijn geluk elders te beproeven? Bloedtest. Mens, toon mij wie je bent. Mens, gehoorzaam. Wees rein. Doe je best. Bloedtest.
‘Wanneer een vrouw haar stonden heeft, verkeert zij zeven dagen in staat van onreinheid,’ zo leert het boek Leviticus (15:19-24), en ‘wie haar aanraakt, is tot de avond onrein;(...)’ Mannen hebben van oudsher een andere relatie met bloed dan vrouwen. Een vrouw is hoedster en behoedster die in tedere nabijheid, vervloekt is tot het gadeslaan van onze viriele zelfvernietigingsdrang. Het lot van de man ligt in haar handen. Vrouwen hebben lichamelijk veel meer met bloed te maken dan mannen: zij menstrueren en bevallen. In hun sociale functies gaan ze er bovendien anders mee om. Vrouwen ruimen vaker bloed op, omdat vooral zij zieken en gewonden verzorgen, de was doen, vlees braden en de keuken schoonmaken. Mannen doen vaker bloeden, als soldaat, beul, ritueel slachter of geliefde die een vrouw ontmaagdt. Het maandelijkse bloedverlies (de vrouw haar ‘regels’, zoals men in de francophone wereld en ook in de Vlaamse tongval terecht zegt) en het baren zijn banden des bloeds die vrouwen onderling met elkaar delen en bepalen. Het mogen of moeten doden, slachten of ontmaagden is wat in veel culturen mannen tot ‘man’ maakt. Bloed staat voor levenskracht. Tegelijkertijd is het een symbool van de dood, dat kan wijzen op miskraam, oorlog of moord, op overschrijding van de regels, de wetten, van grenzen tussen leven en dood, tussen het kenbare en onkenbare, tussen dat wat mensen moeten weten en wat we niet mogen of willen weten.
Maar ook de onderlinge percepties verschillen. ‘Bloed is geen tijd’ zei een jonge vrouw kort geleden tegen mij. Het was net nadat een vriend in mijn keuken bijna zijn vinger eraf had gesneden. Bloed over het hele fornuis. Toen we de boel enigszins gereinigd en schoongespoeld hadden, zaten we met een paar in bloed doordrenkte doeken opgescheept. Ik wilde de doeken niet in de vuilnis gooien, vond dat ze vernietigd moesten worden om bacterien en besmettingen geen kans te geven. ‘Die doek steek je niet in de fik’, riep mijn hevig bloedende vriend daarop. Kan iemand zijn eigen bloed vernietigen? Volgens de mannen in huis niet. Volgens de vrouwen weldegelijk; de scheidslijnen blijven bestaan.... Bloed als vorm van tijd: de dame in kwestie vond het een typisch mannelijke kijk op de dingen. Maar de vrouwen hebben uiteindelijk natuurlijk gelijk... Bloed is geen tijd. Het leven gaat door, ook al komt de eigen lijn of die van ons geslacht op aarde tot een punt.
Van zichzelf is bloed een reine substantie, maar meestal wordt het met het tegendeel geassocieerd. De orde mag niet verstoord: bloed mag niet aan de oppervlakte komen, het moet te allen tijde blijven waar het hoort, in het lichaam, verborgen voor het oog. Lichaamsafscheidingen als pus, urine, ontlasting, uitvallende haren, sperma, menstruatiebloed, lochia (bloedvloed bij kraamvrouwen) en zelfs tranen, dit vocht behoort niet waar het hoort te zijn en blijven; onder de oppervlakte, de huid. Het verstoort de orde van het lichaam en wordt zo een teken van verstoring van de biologische, sociale en culturele orde. Om de verstoringen te controleren probeert men ervoor te zorgen dat het bloed onzichtbaar blijft. Nette
| |
| |
meisjes laten niet merken dat ze menstrueren. Maandverbandreclames propageren ‘onzichtbaarheid’ en gebruiken blauwe en geen rode inkt. Christenen drinken symbolisch het bloed van hun heiland om zo te delen in zijn zegen en van hun gemeenschappelijk geloof te getuigen; moslims, zoals de Shiiten in de processies van Kerbala, waar de dood van Ali wordt herdacht, slaan zich zelf tot bloedens toe als teken van zegening. Een Arabier zegt dat zijn lever pijn doet, wij zeggen dat ons hart gebroken is.
Het bloed is niet alleen drager van het leven, maar ook drager van het kwaad dat door het opzetten van bloedzuigers of door insnijdingen naar buiten kan komen. Bloed brengt eer voor diegenen die hun bloed offeren voor gezin en vaderland of voor de vergeving van onze zonden. Het slagveld van eer telt echter maar weinig vrouwen. Vrouwen lijden onder de schande van ongehuwd moederschap, incest, kindermoord, of zelfs zoiets banaals als doorlekkend maandverband. Toch zijn er culturen waarin mannen, vanwege de reinigende werking van de menstruatie, deze nabootsen door zich in de penis te snijden om het onreine bloed - opgelopen door seksuele activiteit - in zee te laten lopen. Ook de voorkeur van veel vrouwen om bij het gebruik van de pil toch te menstrueren hoewel dit medisch gezien niet nodig is, lijkt samen te hangen met het gevoel dat er anders bloed blijft zitten dat eigenlijk naar buiten had moeten komen. Tijdens gewichtige vergaderingen is nooit te zien dat de deelnemers ook wel eens plassen, ejaculeren, schijten of zelfs maar hun neus snuiten, laat staan dat ze hun maandverband verwisselen. Sociaal gewicht wordt uitgedrukt in afstand tot het lichaam, het maskeren van ons bloed, ons binnenste, datgene waaruit ieder van ons bestaat. Tijdens oorlogen is het al dan niet tonen van bloed via de media een belangrijk punt: beide partijen proberen het tonen van bloed te controleren, omdat dit belangrijke politieke gevolgen kan hebben.
Hoe verschillend mannen en vrouwen ook met bloed omgaan, als mensen willen we allen vaststellen, begrijpen, genezen, overwinnen. We willen losbreken uit de kooi van onze fysieke beperkingen. Wij willen ons onttrekken aan de wetten der natuur, haar principes van de zwaartekracht en contingentie. Wij willen niets meer aan het toeval overlaten, zelfs het toeval zelf niet. Zeker dat niet, want zonder toeval waren wij nooit op aarde terecht gekomen. Het toeval is de sleutel tot onze herkomst en tot onze bestemming; het is onze ultieme bloedtest. De uitkomst daarvan is ons lot. En dat is nu juist wat wij zelf in de hand willen krijgen. Is er een heersende instantie die bepaalt hoe de kaarten worden geschud? Onder wiens gezag en supervizie dat toeval ressorteert? De negus negasta van het donkere zwerk, il capo di tutti capi die van boven zijn hemelse samenzwering ten uitvoer bracht, de godfather van de eeuwigheid die het hele corrupte casino van de schepping beheert? Zo ja, dan mag deze heersende machtsfactor in de kosmos vermoedelijk spoedig gaan genieten van een welverdiende rust. Een toontje lager, en minder hoog van de toren, dat is wat de oude patriarch weldra vermag. Als het aan de eugenetisch-biologische laboranten van Clonaid en andere verwachtingsvolle wetenschappelijke ondernemingen ligt tenminste. De poort naar de onsterfelijkheid mag voor ons eindelijk op een kier.
Valt daar nog iets van af te lezen, in het strijkje dat van ons plasma is gemaakt en dat bedoeld is voor onder de microscoop? Wat is het dat in ons brandt? Dat onder onze leden prikt en jeukt in de toppen van onze vingers en tot in de uithoeken van onze hersencellen? Wat is het dat ons anders maakt dan de
| |
| |
onderdanige rest op deze aarde, de dieren en planten die de paden der natuur gehoorzaam blijven volgen? Wat het ook precies moge zijn, in ieder geval heeft het te maken met onze koppigheid, de verwatenheid en zonderlinge drang tot vrijheid die de mens sinds het begin van zijn bewustzijn in de ban heeft... het onuitroeibare dat in ons allen broeit. Die behoefte om ons meest in het oog springende menselijke gebrek, in een voordeel om te zetten; zodat we terecht kunnen komen in een volslagen andere zijnstoestand. Zelfvernietiging is zelfverwezenlijking, het absolute individualisme, de Luciferische opstand jegens de patriarch die wil dat alles zijn overbekende en gerepeteerde gang gaat - ‘omdat men anders niet zou weten hoe’. Wat wij zoeken is een ontsnapping uit de impasse. Peristaltiek. Denk aan de woorden van Flaubert: ‘Je kunt over wijn, liefde, vrouwen en glorie schrijven op voorwaarde dat je geen dronkelap, minnaar, echtgenoot of soldaat bent. Als je deel hebt aan het leven kun je het niet duidelijk zien: je lijdt er teveel onder of je geniet er teveel van.’ Iedere roeping die naam waardig, vereist absolute toewijding. Wij dienen ons, in alle ernst, in alle gedrevenheid, zo radicaal mogelijk te onttrekken aan het ‘klassieke’ aardse leven. Dan, en alleen dan, kunnen we beginnen om het principe van alle creatie te doorgronden, er de imperfectie van het miserabele organische bestaan te boven komen. Alleen dan kunnen we de klemmende conditie van de schepping, waarin zovelen de Hand van God zien, doorbreken. Alleen dan kunnen we ons bevrijden van onze boeien. Ook al is ons individuele streven in wezen niets dan een scherf die oplicht in het donker - ook al zijn onze werken net zoals onze levens als de splinters van een wijnglas dat per ongeluk van tafel viel. Het principe van het leven op aarde is nu net dergelijke voortdurende fragmentatie. Het glas versplintert in steeds kleinere scherven van scherven van
scherven die allemaal in staat zijn tot het weerkaatsen van licht, de sporen van waaruit dit heelal zijn bestaansgrond vindt.
We zullen niet treuren, ons niet hullen in zelfbeklag. Wij zullen ons moedwillig en vol trots onttrekken aan de last die lichaam en leven heet. We zullen met fierheid afstand doen van vlees en bloed, door het radicaal op te offeren. We zijn momenteel al zeer druk bezig te onderzoeken hoe de mens zijn bloedeigenste kan plengen om zodoende het pad te effenen naar de begeerde ontsnapping uit het sterfhuis van de planetaire evolutie. Het heelal mag dan uitdijen, binnen de melkweg is ons zonnestelsel hard op weg om af te koelen tot het door zijn eigen oneindige kilte, in ultieme zwaartekracht zal worden opgeslokt in de slokdarm van de schepper. Waarom zouden we wachten op die toch al vaststaande uitdoving, en kunnen we de touwtjes niet in eigen hand nemen? We kunnen een voorschot nemen op het alomtegenwoordig duister dat ons wacht, we kunnen het luik openen onder het schavot van ons bestaan, en een beslissende voorsprong nemen op de eeuwigheid die boven alle sterfelijkheid verheven is. We kunnen ons eindelijk eindelijk ontworstelen aan de messcherpe filters en netten van het zonlicht, dat alle leven in ons melkwegstelsel aan repen snijdt en fermenteert in gistende moleculaire verbindingen. Wie rekent op de barmhartigheid of voorzienigheid, stelt zich bij voorbaat op als een masochist die op zijn buik gaat liggen om door de samengebalde Hand van zijn Meester gefistfucked te worden. De mens is gemaakt om muiterij te plegen, de opstand der titanen ontketenen, revolutie te plegen in de rangen der natuur Wij zullen het galjoen van het ‘schitterende ongeluk’ enteren als piraten, de contingentie en het lot binnenhalen als buit van goud. We zullen tot onze laatste snik de strijd aanbinden met het principe van de Almacht... het oppergezag trachten te kelderen, we zullen niet rusten voor we het koninkrijk hebben geusurpeerd, voor we onze aardse ketenen definitief weten te breken, en het brein achter de schepping
| |
| |
in de ketenen hebben geslagen. Onze campagne is onaflatend en afmattend, gruwelijk, gespeend van rust en wars van enig mededogen; een exercitie van dag en nacht, jaar in jaar uit, generatie op generatie, een kamikazeaanval dwars doorheen de ruimte, dwars doorheen de Tijd. De hoogmoed heeft ons in bedwang, de hemel is ons doel, in onze ogen schittert de vonk van de bezetene, in onze kelen gorgelt het bloed van de halsstarrigheid. We salueren tot de kapitein, herhalen het commando, geven acht met het bajonet geschroefd op onze geweren. De vlag van het verderf is hoog gehesen, de knoken klapperen afgekloven in de wind. Vanuit de uitkijk is de vijand al in zicht. Zover zijn we in elk geval gekomen. Dat we voortdoen. Hard op weg. Voor wie van zover is gekomen... Je kunt de damp van het kruit al bijna ruiken. Een immense weg is afgelegd. Maar de kop is er vanaf. Het moeilijkste ligt achter ons. We zijn al een end, durf ik te stellen, aan ons bloed ontstegen. We zijn al een heel end ons einde tegemoet...
© Serge van Duijnhoven Brussel 2003
|
|