Bloedtest
(2003)–Serge van Duijnhoven– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Mortu tombu miyiGa naar voetnoot*het laserkanon voor de nachtclub
heft zijn zoeklicht naar God
de maan staat als een dunne vingerafdruk
aan de hemel. We zien meer
praten minder. Gerommel
in het verre land van het geheugen
de bleke schaal van deze hemel is gebroken
autolampen en lantarenpalen dragen halo's
in de mist; op straat: gebarsten glas
alles is fragiel en alles schittert
‘alles goed?’ vraagt een man
ik knik; zijn peilloze blik
begraaf ik in mijn ogen
in de stad is alles
wat het is ik leef
en dit ben ik:
huid huis
huid huis
ook
huid huis
huid
schimmen van mensen bewegen op en neer door de straten
als de glisserende stemmen uit een cantate van Bach
die gejaagd op weg lijken naar de dood
ik verlies mezelf in de tijd
op mijn huid: insectenbeten
in mijn vingers: voelsprieten
onder mijn nagels: naalden
onze ogen zijn als oude brieven
aangevreten door het zuur van verzaakte beloften
de schimmels van gedane zaken
de sporen van bloed dat roekeloos
in onvoltooid verleden werd verspild
| |
[pagina 51]
| |
ik de
open deur
de opent
deur mij
op het antwoordapparaat staat
dat je 'm gevlogen bent
uit het raam gevallen
als een cactus van de vensterbank
een vuist landt recht in mijn gelaat
als een vogel die te pletter slaat
tegen een glazen raam waarin de buiten-
wereld zich weerspiegelt
(jij die altijd zei: ‘verkleed je zo
dat de dood je niet herkent’)
grundlich und pünktlich heeft de stad zich
over je ontfermd, je lichaam tussen de scherven
op de binnenplaats vandaan gehaald
je appartement verzegeld
voor onderzoek binnenstebuiten gekeerd
verpakt in zilverfolie en ontleed
van top tot tenen en met ruwe hand
ontdaan van nieren, lever, maag, darmen
het complete pakket ingewanden
als ging het om een afgekeurd kadaver
dat zelfs niet meer van nut was voor de slacht
het bewijs van je stoffelijk bestaan
is daarna onverwijld verwijderd
uit de vrieskoude schappen
onttrokken aan het zicht van ieder
nog voordat enig afscheid mogelijk was
| |
[pagina 52]
| |
met stille trom ben je vertrokken
opgegaan in rook, een raadsel
opgelost in je nakende niksie
verdwenen in een kil en koud oord
ergens ver buiten de stad
een fenix met geknakte nek
tijdelijk teruggekeerd tot as
wat rest is onherkenbaar
met stoffer en blik bijeengebracht
opgepot in verstrooibare portie
door de stokelieden van het uitvaartwezen
exécuteurs testamentairs van vader dood
hun taak met die van jou volbracht
uit de dampende holen van Hades
klinkt alsnog je hick-up
‘küsskrott!’
‘zum wohl...’
‘küsskrott!’
(wanneer een toverspreuk
een vloek wordt
en verlangen het einde)
was je alleen?
ben je het vliegen meester?
beheers je de kunst van het onzichtbaar zijn?
onze dromen rafelen uiteen
als nevel in de ochtend
onze bravoure verschrompelt
als een sneeuwpop in de regen
het gemis smeult verder
als een houtblok in een afkoelend haardvuur
| |
[pagina 53]
| |
onze dierbaren ontvallen ons
onze hoop vervliedt als rook
ons krediet slinkt zienderogen
ons vertrouwen zinkt
als een schip dat is geënterd
wat we najagen is wind
wat we nalaten is leegte
overleven is als afkicken:
een verwonding in slomotion
‘om pijn te dragen moet je zingen’
zei je altijd, ‘er lucht aan geven
want lucht is het belangrijkste
de lucht is altijd jong
de lucht heeft geen enkel grijs haar’
de lucht is nooit moe
de lucht wordt nooit oud
en nooit heeft de lucht het benauwd
en nooit heeft de lucht het te kwaad
lucht moet men zijn
lucht moet men zijn
niet meer zo moe
nooit meer zo moe
|
|