Het leven van Philopater en Vervolg van 't leven van Philopater
(1991)–Johannes Duijkerius– Auteursrechtelijk beschermd6. ReceptieHet leven van Philopater moet enthousiast zijn ontvangen. De Utrechtse schrijver-boekhandelaar François Halma (1653-1722) memoreerde in zijn felle reactie op het Vervolg de grote populariteit van het eerste deel:Ga naar voetnoot1 omdat velen hun vijand zo treffend geschetst zagen, nam niemand er aanstoot aan. De journalist Hendrik Doudyns sprak in zijn periodiek de Haegse Mercurius, nr. 9 van 4 september 1697 van ‘den schranderen en judicieusen Philopater’. Uit het feit dat na zes jaar een tijdschriftauteur nog een beroep kon doen op de bekendheid van zijn publiek met Philopater, kan zijn populariteit worden afgeleid. Het succes van Het leven van Philopater garandeerde een grote belangstelling voor het Vervolg. Dat bood de makers van het boek een unieke kans om een verboden filosofie opnieuw te propageren. Ook al was dat een hachelijke zaak, ze wilden het er waarschijnlijk toch op wagen omdat ze vertrouwden op bescherming van de betrekkelijk liberale overheid. Zo hadden de Amsterdamse dominees tevergeefs alle mogelijke moeite gedaan om de Amsterdamse burgemeesters aan het ketterjagen te zetten na de verschijning van Balthasar Bekkers Betooverde weerelt (1691) dat zich verzette tegen duivelsgeloof en heksenwaan. De magistraat besefte echter hoe weinig effect een verbod vaak sorteerde in dergelijke gevallen. De listige boekhandelaren waren niet voor een gat te vangen en vaak sloegen zij munt uit de censuur: een verbod was juist een stimulans voor afzet in de vorm van verkoop van ‘onder de toonbank’. Maar de kerkeraden en in navolging daarvan de synoden bleven waakzaam en gaven de moed niet op. Zonder hen zou waarschijnlijk het Vervolg van 't leven van Philopater zijn beschouwd als een onschuldige roman en niet herkend als een camouflage voor Spinoza's leer. De Rotterdamse dominees waren de eersten die onder de dekmantel van de fictie de geest van Spinoza in Philopater herkenden. Nog in de maand van verschijning, op 18 december 1697, bespraken zij de schadelijke inhoud. Tevergeefs alarmeerden zij de Rotterdamse overheid.Ga naar voetnoot2 De Haagse dominees hadden meer succes: de kerkeraad stelde een commissie in die bij het Hof van Holland moest pleiten voor een verbod alzo onlangs in 't ligt gekomen is, en zo hier als elders opendlijk verkogt werd, onder den Titul van het 2 deel van Philopater,* * * vervuld met veele godlasterlijke bespottingen * * * tegen den Grooten God, en tegen zijn hijlig woord: met een openbare verdediginge van t hijloos gevoelen van Spinosa en daarom in andre steden reeds is opgehaald Het Hof verbood het boek inderdaad en gelastte het overal in beslag te nemen. Rotterdam kon nu ook niet meer achterwege blijven en op 21 mei 1698 vermeldden de Rotterdamse afgevaardigden inzake de kwestie van ‘het Atheistisch boek onder de naam van Philopater’ tevreden dat de ‘Heeren van de Wet’ het | |
[pagina 32]
| |
boek hebben laten ophalen en in de raadskamer van het stadhuis hebben laten verbranden.Ga naar voetnoot1 Het valt te betwijfelen of het ophalen succes heeft gehad: een verwoed Spinoza-bestrijder als C. Tuinman (1659-1728) klaagde erover dat spinozistisch werk als van Van Hattem, ondanks het ophalen, nog makkelijk te krijgen was.Ga naar voetnoot2 Op 29 januari 1698 was het boek al verboden door Gedeputeerde Staten van Friesland als een werk ‘waer door de Godtheyt en de Heilige Drieeenheid, sampt Goddelyke authoriteit van de Heilige Schriftuire wert vernietigt’.Ga naar voetnoot3 Het Hof van Holland waarvan de jurisdictie zich uitstrekte over Holland en Zeeland, had in zijn vonnis tevens bepaald dat de auteur gestraft moest worden. Men wachtte daarvoor af wat de Amsterdamse overheid zou ondernemen. Daar gonsde het immers van de geruchten over het Vervolg; ook daar waren het de dominees die de bal aan het rollen brachten. Het belangrijkste vooronderzoek werd verricht door een commissie, ingesteld door de kerkeraad op 2 januari 1698, ‘also seker vuijl en godlasterlijck boeckje te weeten het vervolgh van Philopater is uytgecoomen’.Ga naar voetnoot4 Geschokt na lezing van het boek, besloot de commissie de ergste staaltjes eruit op het stadhuis voor te lezen. De burgemeesters betuigden hun afgrijzen, maar gaven geen garanties voor een onderzoek. Daar nam de kerkeraad geen genoegen mee en besloot zelf het initiatief te nemen tot een diepgaand vooronderzoek naar de identiteit van auteur en uitgever in de hoop dat de resultaten daarvan de magistraat wel zouden dwingen tot optreden. Op 30 januari 1698 deed de commissie verslag van verschillende getuigenverklaringen waaruit bleek dat ‘Joh: dukerius’ gezegd had dat hij beide delen had geschreven en dat ‘Aart Wolfsgryn’ het eerste deel had gedrukt. Triomfantelijk legde de commissie haar bevindingen voor aan de burgemeesters. Waarschijnlijk meer onder druk van het verbod door het Hof van Holland dan onder druk van de dominees, ging de Amsterdamse magistraat over tot strafvervolging. Op 8 maart 1698 werd Aart Wolsgryn verhoord.Ga naar voetnoot5 Meer dan enige andere bron brengt dit verhoor opzienbarende feiten aan het licht omtrent de produktie van het boek. Wolsgryn verklaart de uitgever te zijn maar het boek te hebben laten drukken bij Dirk Boeteman in opdracht van een onbekende. Hij weet dus niet van wie kopij en papier komen. Samen met Boeteman heeft hij de drukproeven gecorrigeerd. Hij betaalde Boeteman f 7,- drukloon per vel, terwijl de onbekende hem f 9,- betaalde bij het ophalen van de oplage. Als de schout hem vraagt hoe hij nog zo'n 150 exemplaren in zijn winkel kan hebben als de hele oplage is weggehaald door die onbekende, antwoordt Wolsgryn dat een schippersknecht later nog 220 exemplaren bij hem heeft bezorgd. Desgevraagd zegt hij de auteur niet te kennen. Dan neemt het verhoor een verrassende wending: uit de vraagstelling blijkt dat er verklikkers op 22 februari in zijn winkel zijn geweest die hem hebben voorgesteld in zijn boekhouding te knoeien opdat zijn aandeel in de produktie van het boek verhuld zou worden. Wolsgryn ontkent dat deze verklikkers hem ook zouden hebben voorgesteld gebruik te maken van | |
[pagina 33]
| |
een gefingeerde brief waaruit bleek dat hij de opdrachtgever niet kende. Tenslotte vertelt Wolsgryn dat het boek in december 1697 is gedrukt en verschenen. Op 11 maart wordt hij weer voorgeleid, ditmaal om slechts een vraag te beantwoorden: hoeveel exemplaren zijn er gedrukt? 1500, luidt het antwoord. Ook naar toenmalige begrippen een astronomisch aantal! De overheid moet zich met deze kennis het zinloze van inbeslagname als bestrijding terdege gerealiseerd hebben. De justitiële onderzoeksmethoden komen met dit verhoor overigens in een minder fraai daglicht te staan. Nu maakten schout en schepenen vaker gebruik van verklikkers om poolshoogte te nemen in verdachte boekwinkels; twee verklikkers getuigden in 1695 dat ze in opdracht van de hoofdofficier Spinoza's Nagelate Werken hadden gekocht in de winkel van Timotheus ten Hoorn.Ga naar voetnoot1 Maar in dit geval poogde men dus zelfs verdachten om te kopen om zo het bewijs van hun schuld in handen te krijgen. Naar eigen zeggen was Wolsgryns voornaamste rol die van intermediair tussen auteur en drukker. De laatste, Dirk Boeteman had op de Singel een boekwinkel en in de Monnikenstraat een drukkerij. Het merendeel van het daar gedrukte werk werd in opdracht van anderen vervaardigd, want hij heeft weinig werk op eigen naam gedrukt. Boeteman werd op 29 april 1698 wel gedaagd, maar daarna vernemen we niets meer van verdere stappen tegen hem. En de auteur? Die wordt een week na Wolsgryn voorgeleid voor verhoor, op 15 maart.Ga naar voetnoot2 Op de beschuldiging ‘zeeker fameus boekje t'hebben gemaakt off laaten drucken’ ontkent hij zonder omhaal. De verhoorders moeten hem laten gaan; er valt immers niets te bewijzen en men moet hem verder wel met rust laten. Dat laat de kerkeraad niet op zich zitten: er wordt iemand aangewezen die Duijkerius thuis de les moet gaan lezen. Dominee Van Alphen meldt op 27 maart ‘dat hij van een quaat bevinden is wegens dronckenschap en losspreeken, leeft oock in separate huijshoudinge’.Ga naar voetnoot3 Men besluit hem te ontbieden en op 10 april verklaart Duijkerius ten overstaan van de kerkeraad wel Het leven van Philopater te hebben gemaakt, maar beslist niet de maker te zijn van het tweede deel. Zijn dronkenschap ontkent hij niet maar voor het feit dat hij gescheiden leeft van zijn vrouw zegt hij ‘een domistieke reeden’ te hebben. De kerkeraad ontzegt hem dan de deelname aan het Avondmaal.Ga naar voetnoot4 Als de Amsterdamse classis dit vonnis verneemt, besluit men ook daar Duijkerius -immers nog steeds proponent- te ontbieden. Op 1 juni verschijnt ‘Deukerius’ (zoals hij in de classis-notulen heet) en wordt hij openlijk berispt en uit de predikdienst ontzet.Ga naar voetnoot5 Deze straf zonk echter in het niet bij het vonnis dat de wereldlijke overheid velde over de uitgever Aart Wolsgryn. Op 25 april 1698 werd hij veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, verbanning uit Holland en West-Friesland in de 25 jaren daarna, een boete van f 3000,- voor het drukken en een boete van f 1000,- voor het verkopen van het Vervolg.Ga naar voetnoot6 Het vonnis was niet zo maar uit de lucht gegrepen: het volgde exact de strafmaat die vermeld stond in het plakkaat uit | |
[pagina 34]
| |
1653 tegen het drukken van sociniaanse boeken.Ga naar voetnoot1 Als het vonnis in de kerkeraad bekend wordt gemaakt, zijn de dominees merkbaar opgetogen.Ga naar voetnoot2 Ook op de provinciale synodes kwam de Philopater-affaire aan de orde bij het vaste agenda-punt ‘licentieus boekdrukken’. Zowel de Noordhollandse als de Zuidhollandse synode prijzen de Amsterdamse magistraat en men spreekt de hoop uit dat dit het einde betekent van de gewraakte terughoudendheid der overheid in dergelijke gevallen.Ga naar voetnoot3 Ondanks de ongewone ijver van de overheid om Philopaters spoor uit te wissen, wijzen veel tekenen erop dat Philopater bekend, berucht en dus veelgelezen werd. Al direct na de uitgave verschenen uit orthodoxe hoek de eerste felle reacties in geschrifte op het Vervolg. De Utrechtse schrijver-boekdrukker François Halma komt de eer toe zich als eerste in druk te hebben verzet tegen de geest van Philopater. Al in 1698 verscheen een inderhaast geschreven bestrijding van maar liefst 154 blz. Hij voegde dit toe aan de voorrede van zijn vertaling van Bayles levensbeschrijving van Spinoza. De ‘Aanmerkingen tegens 't Levensvervolg van Philopater’ geven een typisch beeld van wat rechtzinnigen aan bedreigingen in Philopaters opvattingen zagen. De verschijning van dit ‘gedrochtelijk Lasterschrift’ was voor hem de aanleiding om nogmaals de goddeloosheid van Spinoza voor het Nederlandse publiek breed uit te meten. Halma vermeldde overigens ook dat het Vervolg ‘in vergelyking van den volgenden tyd’ niet zo bekend was, omdat het door zijn collega-boekverkopers ‘t'onder gehouden wierd’. Bedoelt Halma hiermee dat zij het niet durfden te verkopen wegens het verbod, maar dat zij er later juist munt uit sloegen? Er zijn meer aanwijzingen dat juist het verbod het boek al vrij spoedig tot een verzamelaars-object heeft gemaakt. Halma's aanval is niet overtuigend: het grootste deel van zijn betoog beslaat citaten gevolgd door een korte en weinig diepgaande reactie. Hij ziet het Vervolg als een poging het denken van Spinoza in de vorm van een komische dialoog aan de man te brengen. Hij bestrijdt de scherpe grens die Duijkerius bepleit tussen filosofie en theologie. Tevens keurt hij diens pleidooi voor tolerantie en vrijheid inzake het geloof af, want er is maar éen ware godsdienst. In alle opzichten vereenzelvigt hij Spinoza's leer met de uitspraken die Duijkerius Philopater c.s. in de mond legt. Dat komt vooral tot uiting in zijn afkeuring van de passages over het godsbegrip en de waarde van de oud-testamentische profetiën. Waar hij zelf argumenten tekort komt, verwijst hij naar Bayles bestrijding van Spinoza. Uit Halma's Aanmerkingen blijkt overduidelijk dat het Vervolg werd herkend als een tractaat ter verdediging van en overreding tot het spinozisme. De toon van zijn betoog is karakteristiek voor het geëmotioneerde karakter van het vroegste anti-spinozisme. Twee andere uitvoerige reacties pretenderen niet eens een serieuze weerlegging te zijn: het zijn pamfletten van J. RoodenpoortGa naar voetnoot4 die vooral geschreven zijn om de auteur en zijn spinozistische kring in een kwaad daglicht te stellen. In Gedragh en | |
[pagina 35]
| |
naam des schrijvers, van Philopater stukx wijze geschetst ('s-Hertogenbosch z.j.)Ga naar voetnoot1 worden Duijkerius’ hebbelijkheden breed uitgemeten zonder dat sprake is van een inhoudelijke weerlegging van zijn denkbeelden. Roodenpoort draagt daarmee bij aan de opvatting dat een vrijgeest wel een verderfelijke levenswandel moet hebben; net als voor Halma is spinozisme synoniem met een immorele leefwijze. Roodenpoort hekelt zijn veelvuldige koffiehuisbezoek, zijn spraakgebrek, arrogantie en losbandigheid. In een ander pamflet parodieert Roodenpoort de Philopater-teksten: 't Verleidend levens-bedrijf van Kakotegnus, verzeld met een overnatuurkundige verhandeling van Eustastes, en zijn wijsgeerige zamening ter ontdekking van 't heilloos gedrag, en gevoelen, der hedendaagse Spinosisten. Uit waare blijken vertoogd door J. Roodenpoort Phil. & Med. Doct. Amsterdam, voor Wilhelm Linnig van Koppenol, op de Rozegragt. 1700.Ga naar voetnoot2 Roodenpoort schetst hier bij wijze van alter-PhilopaterGa naar voetnoot3 het leven van de Leidse student Kakotegnus die via de wijsbegeerte en de theologie vervallen is tot bespotting van de godsdienst. Verstoken van eer, geloof en goederen komt hij in Amsterdam terecht waar hij Kakoëthes, Kakologus en Eustastes poogt te beïnvloeden met zijn anti-bijbelse uitspraken. De laatste, een vroom student, biedt met succes weerstand aan Kakotegnus' verderfelijke opvattingen maar de eerste overlijdt kort daarna vervuld van spijt over zijn verdorven leven. De overgebleven Kakotegnus en Kakologus -analoog met Philopater en Philologus- bespreken dezelfde onderwerpen als in het Vervolg aan de orde komen, maar met aanmerkelijk minder instemming van hun geestelijke vader. Pas als ze met echte wijsgeren in aanraking komen, komt het anti-spinozisme van Roodenpoort goed uit de verf. Toch bekeert Kakotegnus zich niet meer en vervalt in eenzaamheid en armoede. Het is duidelijk: voor Kakotegnus stond Philopater model maar misschien ook wel zijn bedenker, Johannes Duijkerius en zijn kring. Een interessant licht op de receptie van het Vervolg werpt de Overeenstemming tusschen den heer Fredericus van Leenhof en Spinosa en Philopater (...) door Joannes Sluiter (...). Amsteldam 1704.Ga naar voetnoot4 Hierin doet de rechtzinnige predikant Sluiter (1664-1742) een poging aan te tonen hoezeer Fredericus Leenhof schatplichtig was aan Spinoza. Behalve Spinoza's werk gebruikt hij hiervoor het Vervolg ‘om dat ik daar in 't kort vondt, 't geen ik in de andere werken van Spinosa in 't breede hadde moeten nasoeken’; in zijn hele boekenkast vond hij geen boeken die zo zeer overeenkwamen met de ‘spreekwyzen en stellingen van de Heer Leenhof’. Met andere woorden: Sluiter gebruikte het Vervolg als een Spinoza-compendium!Ga naar voetnoot5 Het zal duidelijk zijn dat het Vervolg in sommige ogen minstens even spinozistisch was als Spinoza's werk zelf. | |
[pagina 36]
| |
Her en der treffen we later in Spinoza-bestrijdingen nog verwijzingen naar het Vervolg aan. De Lutherse predikant Johannes Colerus (1647-1707) memoriseert in zijn Spinoza-biografie de veroordeling van Wolsgryn; hij spreekt de hoop uit dat hij berouw heeft gekregen en daarom is vrijgelaten gelyk ik hem dan voorlede Zomer nog alhier in 's Gravenhage gezien hebbe, om by onze Boekverkoopers eenige schulden van weegen gedrukte Boeken, voor dezen aan haar gelevert, onder den hand in te vorderenGa naar voetnoot1 Wolsgryn was dus gratie verleend en misschien poogde hij met het innen van deze schulden een beginkapitaal te vergaren voor een nieuwe nering; sporen van een nieuw begin heb ik echter niet gevonden, ook niet in 's-Gravenhage. In 1705 bespreekt W. Goeree (1635-1711) in De kerklyke en wereldlyke historien het spinozistisch atheïsme. Daarbij wijst hij ook op ‘het Levensverdigtzel van Philopater (...) waar in het doodelyk Onkruyd van dien verdwaalden Filozoof, als in zyn volle groey te voorschyn komd’.Ga naar voetnoot2 Daarna treffen we nog incidentele verwijzingen aan in de achttiende-eeuwse periodieke literatuur zoals de tijdschriften van de journalist en satiricus Jacob Campo Weyerman (1677-1747). Hij bedenkt Philopater herhaaldelijk met een vaste plaats onder de notoire vrijgeesten Vanini, Koerbagh en Spinoza zelf.Ga naar voetnoot3 We mogen hieruit opmaken dat Philopater zich befaamd wist te maken en die roem nog tot ver in de achttiende eeuw heeft behouden. Philopater werd geïdentificeerd met Spinoza en deelde daarom noodlottigerwijs ook in diens verguizing: in de tweede helft van de achttiende eeuw en tijdens de negentiende eeuw vernemen we niets over hen totdat de Spinoza-revival van rond de eeuwwisseling ook Philopater deed herleven in de vorm van een artikel van de Spinoza-pionier Willem Meyer.Ga naar voetnoot4 Meyer plaatst hierin de Philopater-teksten in hun historische context. Zijn studie is de aanzet geweest tot het onderzoek van Prof. Hubbeling naar de filosofische aspecten in de Philopater-verhalen en tot mijn werk daaraan. Ik besluit dit gedeelte daarom met Meyers slotzin: Spinoza's leer is evenals de tarwekorrel der Egyptische sarkophagen eerst na een sluimering van een paar eeuwen weer ten leven gewekt; het past ons de weinigen die hem in zijn tijd begrepen hebben, in eere te houdenGa naar voetnoot5 |
|