Het leven van Philopater en Vervolg van 't leven van Philopater
(1991)–Johannes Duijkerius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
5. De Spinoza-interpretatieTenslotte buig ik mij hier over de wijze waarop Duijkerius Spinoza in zijn romans heeft geïnterpreteerd. Hiervoor citeer ik grotendeels wijlen Prof. H.G. Hubbeling, die zich als Spinoza-kenner over de Spinoza-interpretatie in de Philopater-teksten heeft gebogen, met name in een artikel onder de veelzeggende titel A Dutch Materialistic Interpretation of Spinoza in the seventeenth century.Ga naar voetnoot1 Veelzeggend, want hij betoogt dat Duijkerius een extreem materialistische interpretatie van Spinoza geeft. Dat verdient enige uitleg. In de filosofie onderscheidt men twee vormen van materialisme: het historische en het systematisch materialisme.Ga naar voetnoot2 Hier hebben we te maken met een vorm van systematisch materialisme. De meest extreme vorm hiervan is de opvatting dat elke geestelijke activiteit kan worden herleid tot fysieke activiteit. Naast het zgn. extreme materialisme onderscheidt men een gematigder vorm. Hierbij gaat men ervan uit dat elke geestelijke activiteit een fysieke basis moet hebben, maar maakt men nog wel onderscheid tussen lichaam en ziel. Dat onderscheid is echter niet groot: de ziel is afhankelijk van het lichaam en de ziel is niet onsterfelijk. Hubbeling ziet in Spinoza's filosofie deze gematigde vorm van materialisme overeenkomstig zijn leer van de parallellie tussen lichaam en ziel. Toch leert hij ook de onsterfelijkheid van de ziel in het vijfde deel van de Ethica en op grond daarvan kenschetst Hubbeling de leer van Spinoza als een nog gematigder vorm van materialisme. In deze nog gematigder vorm komt elke geestelijke activiteit voort uit de macht van God die zich manifesteert in denken en uitgebreidheid (geest en materie). Omdat nu Duijkerius in de Philopater-romans het vijfde deel van de Ethica en Spinoza's opmerkingen daarin over de onsterfelijkheid van de ziel vrijwel negeert, kunnen we spreken van een extreem materialistische interpretatie van Spinoza. Een interpretatie, aldus Hubbeling, die Spinoza historisch geen recht doet. Deze interpretatie blijkt o.a. uit het feit dat Philopater en zijn vrienden in het Vervolg de onsterfelijkheid van de ziel verwerpen; verder identificeren zij de ideeën met de aandoeningen van het lichaam in Vervolg. Het filosofische hoofdthema in de romans is het gegeven dat de ziel geheel afhankelijk is van het lichaam. Dat wordt direct aan het begin van Philopaters levensbeschrijving gedemonstreerd: in de beschrijving van Philopaters ziekte benadrukt Duijkerius dat de toestand van zijn ziel verslechterde doordat hij zijn lichaam verwaarloosde. Ook als Philopater zich ontwikkeld heeft tot een verstandig filosoof, went hij zich aan om als hij moe is van het studeren lichamelijke activiteiten te ontplooien. In zijn definitie van God volgt Duijkerius Spinoza precies. Verder sluit hij aan bij diens politieke theorie, interpretatie van wonderen en van de bijbel zoals uiteengezet in de Tractatus theologico-politicus. In feite mogen we spreken van een vrijwel correcte weergave van Spinoza waarbij echter geen ruimte is gelaten voor de mystieke elementen in diens leer. Hoezeer Duijkerius schatplichtig is aan Spinoza, moge blijken uit de talrijke citaten uit diens werk die ik in het notenapparaat bij de tekst als zodanig heb geïdentificeerd. | |
[pagina 30]
| |
De historisch-filosoof Hubbeling ruimt een speciale plaats in voor de briefwisseling tussen P.H. en H.W.Ga naar voetnoot1 in het Vervolg omdat in dat deel van de tekst pas werkelijk sprake is van een filosofische discussie. Onderwerp van de discussie is de relatie tussen ziel en lichaam. Aan de hand van verschillende verschijnselen, o.a. epilepsie betoogt P.H. hun onderlinge afhankelijkheid. Verder zet hij een kennisleer uiteen waarin de verwerving van kennis louter aan fysische waarnemingen wordt toegeschreven. Deze bijna empirische theorie van kennisverwerving noemt Hubbeling verre van spinozistisch. Het enige wat P.H.'s eerste brief met Spinoza gemeen heeft, is diens terminologie. Het meest belangwekkende aan de briefwisseling is de Spinoza-interpretatie van de correspondent H.W., die in de tweede brief antwoordt op P.H. Hij baseert zijn kennisleer op de ware kennis van God: al onze kennis komt tot stand via God. Alle bijzondere dingen, waaronder denken (de ziel) en uitgebreidheid (het lichaam) behoren tot zijn aard. Vanuit deze opvatting levert de briefschrijver kritiek op P.H. Hij erkent dat lichaam en ziel eenzelfde zaak zijn maar acht het verkeerd om daarom de ziel ook een lichaam te noemen want de ziel is slechts voor een deel afhankelijk van het lichaam. Deze correspondent staat qua interpretatie niet alleen dichter bij Spinoza dan zijn mede-correspondent maar ook komt hij het spinozisme nader dan Philopater c.s. doordat hij de ziel scheidt in een sterfelijk en een onsterfelijk deel.Ga naar voetnoot2 Ook zijn kennisleer komt overeen met die van Spinoza. P.H.'s reactie, de derde en laatste brief, bevat systematisch gerangschikte opmerkingen bij H.W.'s beweringen. P.H. weigert in het eerste deel van zijn brief de kennis van God te aanvaarden als het uitgangspunt van de kennisleer. Verder beweert P.H. dat God de attributen denken en uitgebreidheid slechts bezit zolang hij wordt opgevat op een bepaalde wijze; zodra echter sprake is van God als een oneindig, eeuwig, overal in aanwezig en uniek wezen bezit hij geen denken en uitgebreidheid. P.H. corrigeert terecht H.W.'s opvatting dat God slechts twee attributen heeft: Spinoza schrijft God immers een oneindig aantal attributen toe. P.H. gaat ook nog dieper in op de relatie lichaam-ziel door te wijzen op het feit dat beide niet zozeer samenwerken (zoals H.W. wil) als wel een en dezelfde zaak zijn: ze verschillen, maar niet wezenlijk. Zo verschilt dromen wel formeel van slapen, maar in wezen horen dromen en slapen bij elkaar en zijn zij hetzelfde. Na het lezen van de brieven stemt het gezelschap in met de inhoud, hoewel de wijze waarop Philopater en zijn vrienden Spinoza interpreteren P.H.'s visie het meest benadert, op de kennisleer na. In de Philopater-romans wordt wel een getrouwe weergave gegeven van Spinoza's leer, maar de interpretatie daarvan doet de mystische, pantheïstische Spinoza enigszins geweld aan. Daarmee worden de teksten echter filosofisch gezien juist nog interessanter: zij demonstreren de uiterste consequenties van Spinoza's leer die later door materialisten en empirici ook daadwerkelijk zijn getrokken. Alle ‘gevaren’ die dogmatische filosofen en christelijke theologen in Spinoza voorafgespiegeld zagen, kregen hier al meer reliëf. Het trieste is nu dat Duijkerius onvolledige Spinoza-interpretatie op hetzelfde punt mank ging als die der toenmalige theologen: men vergat dat Spinoza er wel degelijk een godsleer | |
[pagina 31]
| |
op na hield. In Philopater zagen de dominees Spinoza's vermeende goddeloosheid belichaamd en dat maakte ze furieus. |
|