Het leven van Philopater en Vervolg van 't leven van Philopater
(1991)–Johannes Duijkerius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
InleidingGa naar voetnoot11. De auteur en zijn werkVastbesloten de geestelijke vader van Philopater zwaar te straffen nam de Amsterdamse kerkeraad het initiatief tot een onderzoek naar de identiteit van uitgever en schrijver. In de kerkeraadsvergadering van 30 januari 1698 deed een commissie verslag van dat onderzoek: uit getuigenverklaringen blijkt dat Johannes Duijkerius de schrijver en Aart Wolsgryn de uitgever is geweest.Ga naar voetnoot2 Een van de wegbereiders van de hernieuwde Spinoza-belangstelling aan het begin van deze eeuw, W. Meyer, leidde het auteurschap van Duijkerius overigens niet af uit deze archivalia maar uit twee achttiende-eeuwse bronnen.Ga naar voetnoot3 De eerste bron, een pamflet van J. Rodenpoort was getiteld Gedragh en naam des schrijvers, van Philopater stukx wijze geschetst en verscheen ongedateerd te 's-Hertogenbosch.Ga naar voetnoot4 Hier schetst Rodenpoort een zeer negatief beeld van de auteur en zijn leefwijze. Zijn identiteit onthult de pamflettist zo: Lees 't geen staet onder [239] op 't eynde van de tweede Regel in 't vervolg van 't leven van Philopater, en 't sal my nieuw doen so gy niet merckt waar door hy van andere onderscheiden wort ... Daar staat te lezen: ‘Wat Duiker (...) zijt gy de schrijver, van 't leven van Philopater ...’. De pamflettist Rodenpoort deed er goed aan het belang van deze passage te onderstrepen; de toenmalige lezer zou de naamsverwijzing niet als zodanig onderkend hebben, omdat ‘wat duiker’ een gebruikelijke uitroep was, synoniem met ‘wat drommel’ of ‘wat duivel’.Ga naar voetnoot5 De tweede bron die Duijkerius als de auteur van de Philopater-romans noemt, is een tekst van de medicus en amateur-filosoof Johannes Monnikhoff (1707-1787), die een toelichtende narede schreef bij W. Deurhoffs Het voorbeeld van verdraagzaamheid verschenen te Amsterdam in 1741. Monnikhoff, volgeling van de dilettant-filosoof Deurhoff,Ga naar voetnoot6 voegde die narede in handschrift toe aan zijn eigen exemplaar van dit werk.Ga naar voetnoot7 In die narede somde Monnikhoff Deurhoffs belangrijkste tegenstanders op. Als eerste bespreekt hij Johannes Duikerius (volgens zijn spelling) van wie hij een niet al te fraai beeld schetst; het gaat hier om een apologie van Deurhoff zodat we mogen aannemen dat het beeld van Duijkerius wel enigszins te negatief zal zijn gekleurd. Monnikhoff nu deelt over Duijkerius mee dat hij, toen hij als corrector in een drukkerij werkte ‘zijn hand in het Vervolg van 't Leeven van Philopater heeft gehad’ (fol. 8r.). | |
[pagina 12]
| |
De auteurs van de biografische naslagwerken waarin Duijkerius is opgenomen, namen genoegen met de summiere gegevens die Meyer opsomde.Ga naar voetnoot1 Kritiekloos namen ze die gegevens over, inclusief onvolkomenheden als de foutieve verwijzing naar Monnikhoffs handschrift en de her en der foutieve interpretatie van de Philopater-teksten. Bovendien verwarren Van der Aa e.a. -en in hun voetspoor Frederiks en Van den Branden- Duijkerius met de predikant J.W. Dukerus (1664-1733) die in 1691 in Leur en in 1700 te Berkel beroepen was.Ga naar voetnoot2 Ondanks het feit dat Monnikhoff Duijkerius ‘een Amsterdammer van geboorten’ noemt, heb ik geen bewijs van zijn doop kunnen vinden in het gemeentearchief aldaar. Hij was waarschijnlijk van Westfaalse afkomst; Du(c)ker met alle varianten daarop is een typisch Westfaalse naam. In de Amsterdamse archieven duikt hij voor het eerst op bij zijn ondertrouw op 22 januari 1683; toen compareerden: Joannes Duijkerius, van A: oud 21. Jaren, inde tuinstraat, geassisteert met zijn vader Jacob Duijkerius, & Janneke de Koster, van A. oud 29 Jaren op de Egelantiersgragt, geassisteert met haar moeder Lijntje JoostenGa naar voetnoot3 Duijkerius is dus geboren in 1661 of 1662. Op 22 oktober 1683 liet hij zich inschrijven als Amsterdams poorter; als beroep gaf hij op schoolmeester. Monnikhoff deelt mee dat Duijkerius ‘van zijn Ouders tot het Leeraarschap der H. Godgeleerdhijd opgelijd’ was. Waarschijnlijk studeerde hij dus theologie, al staat niet vast waar hij is afgestudeerd omdat hij niet is terug te vinden in éen van de Alba Studiosorum. J. Rodenpoort vermeldt onder meer dat Duijkerius proponent was en dominee wilde worden, ‘'t kan hem niet schelen in wat Gesinte, die geld gaf souw hy dienen ...’.Ga naar voetnoot4 Duijkerius noemt zichzelf op de titelpagina van een van zijn werken, de Voorbeeldzels der oude wyzen (1693), S.T.C.: Sacrae Theologiae Candidatus. Hij bracht het niet tot predikant, al blijkt uit de kerkelijke censuur die over hem wordt uitgesproken naar aanleiding van het Vervolg van 't leven van Philopater dat hij wel preekbeurten vervulde. Uit Duijkerius' huwelijk met Janneke de Koster werden zes kinderen geboren, waarvan slechts twee hun vader zouden overleven. Een van de gestorven kinderen werd in een verzamelgraf gelegd,Ga naar voetnoot5 zoals destijds gebruikelijk was onder armen, Het gezin had het klaarblijkelijk niet breed. Monnikhoff vermeldt dat die armoede gevolg was van het feit dat Duijkerius alsmaar niet beroepen werd doordat hij stotterde en te weinig invloedrijke vrienden had. J. Rodenpoort onderstreept dit in zijn pamflet tegen Duijkerius: zijn geluid is ‘als het aenvijlen van een Blockmaekers Zaag’ en hij is ‘armer als een luys’. Omdat hij geen beroep kan krijgen leent hij van iedereen geld en is hij van armoe maar begonnen met het slijpen van glazen en lenzen (‘om Luysen en Vlooyen door te sien’, zo voegt Rodenpoort daar schamper aan toe). In 1685 verschenen de eerste | |
[pagina 13]
| |
werken van Duijkerius; ze zijn ongetwijfeld geschreven in de hoop daarmee in het onderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. Ondanks zijn spraakgebrek is Duijkerius toch een keer voorgedragen voor een beroep in Suriname, maar de keuze viel op een ander; van afwijzing om een spraakgebrek werd niet gerept.Ga naar voetnoot1 Duijkerius gaf toen de hoop op ooit nog als predikant te worden aangesteld en hij solliciteerde in 1692 naar de functie van schoolmeester in het Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht. Hij kreeg daar de taak onderwijs en catechisatie te geven aan de weesmeisjes, maar toen in januari 1694 zijn vrouw overleed, achtte hij zichzelf niet meer in staat zijn werk naar behoren uit te voeren.Ga naar voetnoot2 Ook de regenten van het weeshuis klaagden erover dat hij niet meer tegen zijn taak was opgewassen.Ga naar voetnoot3 Gedurende zijn verblijf in het weeshuis speelde overigens een onverkwikkelijke affaire rond de schoolmeester van de kleintjes, Lambert Pols; deze werd weggestuurd nadat hij bekend had ‘de kinderen onder de kleeren te hebben getast’.Ga naar voetnoot4 Maar de meisjes roddelden ook over Duijkerius: hij zou 's nachts stiekem de meisjesslaapzaal betreden.Ga naar voetnoot5 Misschien verwarde Monnikhoff Duijkerius met zijn pedofiele collega Lambert Pols toen hij over hem schreef dat zijn vleeschelijke vermenging met zommige derzelve [nl. weesmeisjes GM] openbaar, en hij diesweegen uijt zijn dienst vandaar gejaagt wierdGa naar voetnoot6 Na zijn ontslag zou hij volgens Monnikhoff corrector bij boekdrukkers zijn geworden. Duijkerius hertrouwde in 1697,Ga naar voetnoot7 het jaar waarin het Vervolg van 't leven van Philopater verscheen, met Lysbeth Schouten. De kerkeraadscommissie belast met de affaire rond het Vervolg rapporteerde op 30 januari 1698 dat Joh: Dukerius onder gerugten leijt van een seer quaat leeven, dat hy zyn vrouw slaat, droncken drinckt, nachten uytblyft en zeder eenige tyt van sijn vrouw afgeloopen is. Dukerius woont op de Angeliersgragt aan de noortzyde tussen de twee laatste bruggen in een huys, daar de Witte lelij in de gevel staat. Ook onthout hy zigh in de tuynstraat, in de Calckoensegangh.Ga naar voetnoot8 Misschien overdreven de commissieleden een en ander; in 1699 werd namelijk nog een zoon uit dit huwelijk geboren die nota bene de voornaam van zijn vader kreeg. Deed men ijverige pogingen de gevaarlijk-vrijzinnige overtuiging van Duijkerius verdacht te maken door te wijzen op een losbandige levenswandel? De laatste jaren van zijn leven sleet Duijkerius volgens Monnikhoff ‘vol armoe en ellendig’ en zo zou hij ook gestorven zijn. Op 14 mei 1702 werd hij begraven op het Amsterdamse Karthuizer kerkhof. Zijn echtgenote was in december 1701 al overleden. | |
[pagina 14]
| |
Duijkerius was vaardiger met de pen dan met de stem.Ga naar voetnoot1 Hij heeft negen werken op zijn naam staan. Zijn eerste pennevrucht demonstreerde zijn aanvankelijke gezindheid inzake de religie. In 1685 verscheen bij de Amsterdamse uitgever Jacobus van Hardenberg Regtsinnige harp-stoffe: bestaande in gesangen en vaarsen over de Heydelbergse catechismus. Het werk was een van de eerste berijmingen van de Heidelbergse catechismus sinds de invoering ervan.Ga naar voetnoot2 Het verried in alle opzichten een orthodox-calvinistische geloofsopvatting van de auteur. Een jaar later verscheen Korte verhandeling der algemeyne kerkelyke geschiedenissen,Ga naar voetnoot3 een kerkgeschiedenis waarmee Duijkerius aansloot bij de toen opkomende belangstelling voor uitvoerig gedocumenteerde historische werken met een encyclopedisch karakter. Ook verscheen van zijn hand in 1686 het eerste nummer van het tijdschrift Het nieuwe schouburgh der doorlugtigste konsten en voortreffelijkste weetenschappen,Ga naar voetnoot4 waarin voor het eerst in het Nederlands uiteenlopende wetenschappelijke onderwerpen op populaire wijze werden behandeld. Duijkerius vermeldde in het voorwoord van dit werk te zijn geïnspireerd door wetenschappelijke tijdschriften als Journal des sçavans en Republique des lettres. Waarschijnlijk was deze uitgave geen succes: het bleef slechts bij een nummer. Nog steeds ontegenzeglijk rechtzinnig bleek Duijkerius in zijn aanval op Willem Deurhoff, De geoopende deure tot de heylige Godgeleerdheyd (...) Tegen W. Deurhofz Beginselen van waarheyd en deugd, en Voorleeringe tot de H. Godgeleerdheyd (Amsterdam, Timotheus ten Hoorn, 1687).Ga naar voetnoot5 Monnikhoff voegde aan de titel smalend toe: Welke Geopende deure van Deurhoff in 't Jaar 1688, met den uijtgaaf zijner Overtuigende kragt der Waarhijd zoo wel wierd geslooten, dat deszelfs schrijver zeedert niet weer lusten voor den dag te komen, of dezelve te heropenen.Ga naar voetnoot6 In de opdracht van dit werk stelde Duijkerius vast dat Deurhoff c.s. afdwalen van het ‘regte Voetpad’ en in het werk zelf beijverde hij zich aan te tonen dat Deurhoff eigenlijk een spinozist was. Daar had hij geen goed woord voor over omdat Spinoza een godheid verzon ‘die, hoe men der vaster op vertrouwde, soo veel te meer de regte Godversaaking diepe Wortelen deed schieten’ (Voor-reeden, p.*8v.). Er liepen volgens Duijkerius heel wat van dergelijke ongodisten rond, waaronder Koerbagh en soortgelijke spinozisten: ‘onhebbelijke wijsbegeerigen, die sig niet ontsien, hun onsuyvere Handen, zelfs aan gewijde dingen te slaan’. Merkwaardige uitspraken, gezien Duijkerius' latere ontwikkeling tot spinozist! Monnikhoff suggereerde dat dit werk geschreven zou zijn om in een gunstig daglicht te komen bij de Amsterdamse predikanten en zo toch nog een beroep te krijgen. Om dezelfde reden zou hij het hebben opgedragen aan de bekende dominee Anslaar. In de Philopater-romans zou Duijkerius een decennium later de rollen omdraaien: de hier geprezen dominee zou daar belachelijk gemaakt en Spinoza geprezen worden. | |
[pagina 15]
| |
Het volgende geschrift zal echter nog wel bij de dominees in de smaak zijn gevallen. Blijkens de Oprechte Haarlemsche Courant van 24 december 1688 verscheen: Johannis Ducheris Kerckelijcke historie of vervolg van de wandelende ziel, beginnende met Jesu Christi hemelvaert en eyndigende op het jaar 1688.Ga naar voetnoot1 Deze kerkgeschiedenis verscheen bij Jan Blom, de opvolger van de Spinoza-uitgever Jan Rieuwerts, wiens bedrijf tot omstreeks 1685 een trefpunt van Amsterdamse vrijgeesten was geweest. In 1689 kreeg Duijkerius van de Amsterdamse dominees wel een betrekking, zij het niet als predikant maar als broodschrijver. De ex-staatsman Coenraad van Beuningen (1622-1693) bestookte destijds onder invloed van zijn godsdienstwanen vrijwel elke vooraanstaande godgeleerde met zendbrieven, waarin hij waarschuwde voor het naderende laatste oordeel. Om eindelijk van hem af te zijn droegen de predikanten de proponent ‘J.D.’ op Van Beuningen te antwoorden. Als achter deze initialen inderdaad Duijkerius schuilt,Ga naar voetnoot2 dan sloegen de dominees met deze opdracht twee vliegen in een klap: zowel de lastige Van Beuningen als de om een beroep zeurende proponent Duijkerius werden er mee afgescheept. In 1691 verscheen anoniem Het leven van Philopater. Daaruit blijkt dat Duijkerius het ‘regte Voetpad’ en daarmee de ondubbelzinnige rechtzinnigheid de rug had toegekeerd. De voorheen nog gewillige broodschrijver was een meedogenloos satiricus geworden. Vooralsnog werd echter niet duidelijk welke richting Duijkerius was opgegaan in religieus-wijsgerige zin. In het latere werk zien we de nieuwe tendens zich geleidelijk aan scherper aftekenen. Zoals in Voorbeeldzels der oude wyzen. Dit werk, opgedragen aan Duijkerius' toenmalige broodheren, de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis, is succesvol geweest: het beleefde minstens vijf herdrukken. Het was een bewerking van de gelijknamige Voorbeeldsels der oude wysen, door Zacharias Heyns in 1623 naar het Directorium humanae vitae van Johannes van Capua vertaald. Duijkerius moderniseerde het taalgebruik en voegde zedenkundige bespiegelingen en andere uitbreidingen toe.Ga naar voetnoot3 In Monnikhoffs handschrift lezen we dat Duijkerius hiermee en met zijn kerkgeschiedenissen bekend was onder de ‘Nederduijtsche schrijvers’. In de Opdragt wordt het boek een aanlokkelijke manier genoemd om ‘over te haalen tot de weg des Deugds’ en de voorrede is een lofzang op de ‘waare wijsheid’. Om te onderstrepen dat niets zo bestendig en duurzaam is als die ware wijsheid, citeert de auteur de grote twaalfde-eeuwse moslim-filosoof en kadi Ibn Rosjd of Averroës, van wie aangetoond is dat hij grote invloed heeft gehad op de vorming der spinozistische filosofie.Ga naar voetnoot4 Aan de tekst gaan vooraf een lofdicht van de uitgever Aart Wolsgryn en een berijmde uiteenzetting ‘hoe dit Boek te voorschijn is gekomen’: het zou door een Indiase wijze gevonden zijn die in opdracht van de koning van Edon een middel moest zoeken om doden levend te maken. Die opdracht blijkt metaforisch te zijn voor de wijsheid in dit boek, bestaande uit een praktische levensleer met wijze raadgevingen over vriendschap, vijandschap, de hartstochten en vooral de beheersing daarvan. De vergelijking met de belangrijkste zedenleer uit die dagen, de Ethica van Spinoza dringt zich | |
[pagina 16]
| |
onvermijdelijk op bij het lezen van deze adviezen. Ook de motivatie van de deugd neigt naar die van Spinoza en net als bij Spinoza ontbreekt elke metafysische rechtvaardiging van de deugd. De Voorbeeldzels propageren een strikt a-religieuze levenshouding en tonen aan dat deugd geen verdienste is van gelovigen alleen; de Voorbeeldzels zijn immers afkomstig uit de wijsgerige erfenis van een heidens volk! Er zijn meer voorbeelden van oude, niet-westerse teksten die in deze periode via bewerkingen of vertalingen opnieuw in de belangstelling gebracht werden en waarin men een rechtvaardiging avant-la-lettre meende te zien van de nieuwe spinozistische levensleer.Ga naar voetnoot1 Het mes sneed daarbij aan twee kanten: enerzijds had zich immers in het vroege Arabië een wijsbegeerte gevormd waarmee die van Spinoza opvallende gelijkenis vertoonde, anderzijds had die wijsbegeerte zich gevormd los van de enig juist geachte christelijke traditie. Dat bewees op zich al dat de christelijke leer geen garantie hoefde te zijn voor het vinden van de waarheid. In 1697 verscheen het Vervolg van 't leven van Philopater, waarin Duijkerius onverholen uiting geeft aan zijn spinozistische gezindheid via zijn geesteskind. In hoeverre zijn eigen levensloop overeenkomt met die van Philopater is moeilijk vast te stellen; opvallend is wel de analogie in beider geestelijke ontwikkeling van rechtzinnig calvinist tot spinozist. |
|