vroegere in het perspectief van vandaag herneemt en daarmee een confrontatie vormt.
De beschouwing over De avonden van Van het Reve in Een schrijver en zijn critici werd bekort, omdat het begin betrekking had op een romansituatie in Nederland die niet meer dezelfde is als destijds, in ieder geval niet meer in dezelfde termen kan worden behandeld. Er werd een korte notitie aan toegevoegd.
Het essay over Georges Simenon is vrijwel geheel herschreven en aangepast aan de stand van zaken op dit moment. Dat over Tsjechov bleef ongewijzigd, ik voegde er alleen de aanvulling aan toe, die eerder werd opgenomen in Voor eigen rekening (1954) en hier logischerwijze een plaats moest vinden. Ook het essay over Koestler en Maurice Merleau Ponty, Politiek en moraal, bleef onveranderd, behalve - zoals trouwens in elk essay - een aantal stilistische correcties.
Aan de hier genoemde stukken heb ik er een paar nog niet eerder gebundelde toegevoegd, namelijk Tussen Napoleon en Rousseau, over de betekenis van het schrijverschap voor Douwes Dekker, eerder opgenomen in de bundel 100 jaar Max Havelaar; verder een essay Facetten van een schrijverschap, over F. Bordewijk, dat voordien afzonderlijk verscheen, maar hier zeer werd uitgebreid en herzien; en ten slotte Een paradoxale vriendschap, over het schrijverschap van André Gide en Roger Martin du Gard, zoals het zich weerspiegelt in hun correspondentie. Dit artikel verscheen eerder ongeveer in deze vorm in het Gidenummer van Maatstaf.
P.H.D.