| |
| |
| |
Jaren van bewustwording
Hij werd Marcellus genoemd naar zijn grootvader en zijn betovergrootvader, beiden, evenals zijn vader en zijn overgrootvader, juristen en magistraten met voorname functies. Dat ook hij een opleiding zou krijgen als jurist lag bij een zo sterke familiale traditie voor de hand. Maar ondanks de snelheid en het succes van zijn studie staakte hij zijn opleiding enkele maanden voor het behalen van zijn meestertitel, omdat hij voor het vak niets voelde en alleen voldaan had aan de wens van zijn vader. Maar deze overleed in maart 1871, toen Marcellus 22 jaar was, en zijn moeder schijnt geen aandrang op hem te hebben uitgeoefend om, zo dicht bij de eindstreep, de studie te voltooien. Zijn enige werkelijke interesse was de artistieke expressie en, hoewel hij ook schilderde en musiceerde, was de literatuur het middel waaraan hij de voorkeur gaf en waarvoor hij het meeste talent bezat.
Marcellus Emants werd schrijver, de belangrijkste van zijn generatie en een der belangrijkste van de halve eeuw rondom de eeuwwisseling. Hij werd opgevoed in een hervormd milieu, maar de godsdienst heeft hem nooit een oplossing geboden voor het probleem van het bestaan, en in zijn eerste omvangrijk essay, Bergkristal, verschenen in het tijdschrift Spar en Hulst in 1872, schreef hij: ‘Het was een goede geest, die mij toen scepticus maakte, want had ik geloofd, onvoorwaardelijk geloofd, de reactie had niet kunnen uitblijven en ik zou heden de grootste godloochenaar zijn, die op Neerland's bodem rondliep’. Hij liet zich dan ook als lid van de Hervormde Gemeente schrappen.
Hij was net dertig jaar, toen hij deze consequentie trok, en uit wat hij op dat moment reeds had geschreven blijkt dat het tot dromen en peinzen geneigde kind dat hij was geweest, zich inmiddels bewust was geworden van een andere werkelijkheid. De idealistische die hem in zijn jeugd was voorgehouden in een familieverband dat ‘gezellig, zorgeloos, zachtzinnnig en huiselijk’ was - zoals dat van Karel Satis, tot op zekere hoogte een alter ego van Emants, uit Op zee - was spoorloos verdwenen. Van dit personage merkt hij in de roman trouwens ook op: ‘de ingrijpende, persoonlike God van zijn kinderjaren, de God, voor wie hij mooi en lief had willen doen, was hem destijds al lang ontvallen’. De bewustwording vond vooral plaats in zijn Leidse studentenjaren: ‘daar ben ik eenzelvig geworden, en ik heb er voor mijn verdere leven niets van overgehouden’, deelde hij later aan Brusse mee. En uit die tijd dateren dan ook niet slechts zijn eerste gepubliceerde teksten in de, mede door hem opgerichte, tijdschriften Quatuor, Spar en Hulst en De Banier, maar ook zijn vroegste pogingen gestalte te geven aan zijn filosofisch-pessimistisch levensgevoel. Het essay Bergkristal, begonnen als een reportage van de Passiespelen in Oberammergau, is een duidelijke opzet tot verantwoording daarvan en tevens een overtuigende illustratie van het feit dat hij als persoonlijkheid onmiddellijk boven zijn jonge generatiegenoten uitstijgt.
Dat de buitenlandse kunststromingen in de tweede helft van de negentiende eeuw, die zoveel invloed zouden hebben op de tachtigers, reeds de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid stimuleerden, bewijzen zijn belangstelling voor en de daaruit voortvloeiende beschouwingen over het naturalisme, het wagnerisme en het impressionisme, over schrijvers als Toergenjef, Flaubert, Zola, Taine, filosofen als Schopenhauer en Von Hartmann. Maar vooral in wat hij als creatief auteur in die jaren voortbracht, de verhalenbundels Monaco en Een drietal novellen en het epische dichtwerk Lilith, legt hij getuigenis af van een sterk en oorspronkelijk schrijverschap, - dat van iemand die zich al schrijvend rekenschap geeft van zijn bestaan.
1
De grootmoeder Henriëtta Isabella van der Feen (1786-1864). Portret van W.G.F. Heymans.
4
Ingekleurde foto van Marcellus Emants met zijn zusje Isabella Cornelia.
‘Als kind wilde ik alles weten, alles kennen, alles doen, - ook wel schrijven, maar vooral reizen en componeeren en musiceeren en schilderen... En ik heb sedert van alles gedaan’
Gesprek met M.J. Brusse 16 maart 1907, nrc 28 oktober 1923
| |
| |
2
Mr. Marcellus Emants (1778-1853), grootvader en naamgenoot van de schrijver. Portret van W. G. F. Heymans.
3
De Herenstraat in Voorburg. De man links op de foto bevindt zich voor het geboortehuis, nr. 87.
5
Fragment uit een dagboekje dat zijn moeder over de baby Marcellus bijhield.
6
De moeder Anna Elisabeth Petronella Verwey Mejan (1824-1908). Krijttekening door A.L. Demoussy (1847).
7
De vader, mr. Guilliam Balthasar Emants (1818-1871). Krijttekening door A.L. Demoussy (1847).
±1675: Johan en Jacob Bernts uit Arnhem vestigen zich als brouwers in 's-Gravenhage en nemen de naam Emants aan, naar een familiegoed in Westervoort.
1848, 12 augustus: Geboorte te Voorburg, Wijk B nr. 56 (thans Herenstraat 87) van Marcellus Emants, zoon van mr. Guilliam Balthasar Emants (1818-1871), kantonrechter, en Anna Elisabeth Petronella Verwey Mejan. Zij krijgen nog een dochter, Isabella Cornelia Henriette Elisabeth (1851-1866), en een zoon, Gerardus Henri (1857-1893).
10 september: De doop, door ds. Patijn, wordt gememoreerd in een Doop-Groet door de dichter C.G. Withuys.
Vanaf de geboorte tot zijn tiende jaar houdt mevrouw Emants de vorderingen van het kind in een dagboek bij.
1853, mei: Mr. Emants volgt zijn vader op als rentmeester van het Burgerweeshuis in Den Haag en van de Fundatie van de Vrouwe van Renswoude en als hoogheemraad van Delfland.
21 augustus: Overlijden op 76-jarige leeftijd van grootvader mr. Marcellus Emants, naamgever van de schrijver, en gedurende 35 jaar gemeente-secretaris van Den Haag.
| |
| |
1854: Het gezin Emants vestigt zich in Den Haag, Hoogewal 3, op de hoek van de Parkstraat, dezelfde plaats die later Mauritskade zou heten. Het koetshuis dat daar stond liet mr. Emants in 1867 vervangen door het grote huis dat nog bestaat, Parkstraat 38.
september: Marcellus bezoekt de lagere school.
1860: Mr. G.B. Emants wordt benoemd tot rechter bij de arrondissementsrechtbank in Den Haag.
1862: september: Marcellus gaat naar het Gymnasium Haganum, maar kiest, bij de splitsing in twee afdelingen in 1864, de hbs. Hij heeft op zolder een eigen poppentheater, waarvoor hij teksten schrijft, decors schildert en de voorstellingen soms inleidt op zijn cello.
1866: Marcellus volgt naar zijn zeggen korte tijd de lessen voor civiel ingenieur aan de polytechnische school te Delft, ziet daar weldra van af en wordt dan opgeleid voor het staatsexamen om overeenkomstig de wens van de vader rechten te gaan studeren in Leiden. Ingeloot voor de militaire dienstplicht wordt hij door een vrijwilliger voor ƒ600.- vervangen. In het najaar wordt hij aangenomen als lid van de Hervormde Gemeente.
1868, september: Hij wordt als juridisch student aan de Leidse Universiteit en als lid van het studentencorps ingeschreven en betrekt na de kerstvakantie een kamer bij de huisschilder Kiewit, Koepoortgracht 67.
1
Geschildred jeugdportret van Marcellus Emants door W. Liernur (1862).
2
De Parkstraat vanaf de brug over de Mauritskade, recht een deel van het huis van de familie Emants.
3
Het huis in de Parkstraat 38 zoals het er later uitzag.
4
Marcellus Emants op 14-jarige leeftijd, 12 mei 1862.
5
Het Gymnasium Haganum, toen nog gelegen aan het Westeinde in Den Haag.
| |
| |
6
Dr. J.C. Zaalberg Pz., van wie hij cathechisatie ontving.
7
Inschrijving onder nr. 88 als student in de rechten ann de Universiteit van Leiden.
‘Toch zal het jammer zijn als eenmaal de catechisatie uit de mode is. Ik heb er vele aangename oogenblikken doorgebracht, en menigeen met mij. Dank zij uw slecht onderricht, waarde dominee, kon ik niet alles gelooven, wat u mij voorpraatte, gedost in een vuilgrauwe kamerjapon en onder het slurpen van een kop chacolade. Het was een goede geest die mij toen scepticus maakte...’
‘Bergkristal’, Spar en Hulst
8
Romantische tekening door Emants, gedateerd 1867.
‘Maar al gauw waren, gelijk vuil-zwarte opborrelingen in schijnbaar helder water, de vragen naar het waarom en het hoe, naar recht en de noodzaak, naar de oorprong en het doel, naar der dingen schijn en wezen opgerezen in zijn geest.’
Op zee
| |
| |
1
Sociëteits-leven in Leiden: ‘het studentenleven: nóóit heb ik kunnen begrijpen het gezellige daarin’ (in gesprek met D'Oliveira).
2
Koepoortstraat 20 in Leiden, thans Douzastraat, waar Emants op kamers woonde.
3
Spotprent van het universitaire leven.
4
‘Haar mooi, maar somber en duf Rapenburg’.
‘Reeds de aanblik van die oude, drukkend-saaie stad met haar mooi, maar somber en duf Rapenburg, met haar naargeestig lege straten, haar doodse burcht, haar kloosterachtige akademie en haar melankolieke omgeving wekte aanstonds een heftige weerzin in hem op, een gevoel van verbanning naar een lang gestorven tijd, van verpletterd worden onder afschuwelik banale ellende, van te moeten stikken in een atmosfeer van benauwende verveling.’
Mensen
| |
| |
5
Inschrijving in het Universiteitsboek op 14 juni van het candidaatsexamen ‘magna cum laude’.
6
Het tijdschriftje Quatuor waarin Emants debuteerde, werd aanvankelijk gesteendrukt.
1869: Marcellus Emants voelt zich niet aangetrokken tot het studentenbestaan en leeft in Leiden ‘als een kluizenaar’. Hij doet in de zomer zijn propaedeutisch examen, maar heeft omgang vooral met vrienden in Den Haag, Frits Smit Kleine, Jacobus Adrianus de Bergh en Emile van Renesse, die elkaar in het bierhuis Lincke ontmoeten en de vriendenkring Quatuor vormen.
1 september: Verschijning van het in steilschrift gelithograveerde Quatuor, ‘Maandblad van het Letterkundig Gezelschap van dien naam’, onder redactie van Smit Kleine, De Bergh en Van Renesse. Emants werkt voor het eerst mee aan het oktobernummer met de eerste van zijn hand bekende tekst Twee sprookjes door Alleh.
1870, juni: Omdat zijn vader hem geen toestemming geeft ook zijn rechtenstudie te beëindigen, doet hij tegen de zin van zijn hoogleraar, prof. J.E. Goudsmit, die hem twee jaar wil laten wachten, zoals gebruikelijk, kandidaatsexamen rechten en slaagt ‘summa cum laude’. In de juni-aflevering van Quatuor publiceert hij een bijdrage ‘Wat is het Huwelijk?’ voor het eerst ondertekend met M. Emants.
8
Een broche van Emants’ moeder met daarin zijn beeltenis op ± 20-jarige leeftijd.
7
Prof. Joël Emanuel Goudsmit (1813-1882) bij wie Emants zijn kandidaatsexamen rechten deed.
| |
| |
1
De Gedichten van Den Schoolmeester, exemplaar van Marcellus Emants.
2
Marcellus Emants (1869).
3
Frits Smit Kleine (1845-1931), vriend en mede-oprichter van Spar en Hulst.
4
Heinrich Heine (1797-1856).
‘De man die het meeste invloed heeft gehad op mijn denken is Heine, Heinrich Heine. Die had ik altijd open op mijn schrijftafel liggen. En daarvan heb ik een ding altijd overgehouden: dat ik een haat heb aan wat ze noemen “onschuldige scherts” - “Der Witz muss schlagen!” Dat is er bij mij altijd ingebleven.’
D'Oliveira, De Mannen van '80 aan het woord
| |
| |
5
Allard Pierson (1831-1896).
6
Een landschap geschilderd door M. Emants.
7
Multatuli (1820-1887).
8
Conrad Busken Huet (1826-1886).
9
Venetië onder maanlicht, schildering door M. Emants ca. 1871.
1871, 5 maart: Overlijden van Emants' vader. Vier maanden voor zijn doctoraal examen breekt hij, financieel onafhankelijk geworden, zijn studies af om zich geheel aan de literatuur te wijden.
Hij maakt een begin met zijn vele buitenlandse reizen en bezoekt in dat jaar München, Salzkammergut, Milaan, Verona, Venetië, Tirol, Stilfser Joch en Oberammergau, waar hij de befaamde Passiespelen bijwoont.
december: Quatuor verschijnt voor het laatst.
| |
| |
1
De Passiespelen in Oberammergau omstreeks 1860.
2
Titelpagina van de eerste aflevering van Spar en Hulst, 1872.
3
Emants' eerste grote essay ‘Bergkristal’ naar aanleiding van de Passiespelen in Oberammergau, verschenen in Spar en Hulst I.
‘'t Ging zoo. Ik zette mij aan 't schrijven vooral op aandringen van Smit Kleine. Die wou een nieuw tijdschrift stichten. Ik voelde niet de minste behoefte aan wat nieuws.’
D'Oliveira, De Mannen van '80 aan het woord
‘Het eerste wat ik schreef was Bergkristal van Oberammergau. Ik was daar geweest, had rondgekeken, maar ik was er niet heengegaan met het idee dat ik er later iets van zou maken. En toen zeiden de menschen tot mijn verbazing: dit is iets nieuws.’
D'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord
1872 maart: Verschijning van Spar en Hulst, onder redactie van Marcellus Emants en Frits Smit Kleine. Er verschijnen maar twee afleveringen van. Het eerste bevat van Emants het belangrijke grote essay Bergkristal, plus enkele korte gedichten, het tweede zijn eerste toneelstuk Jonge Harten.
30 mei: Zijn moeder hertrouwt met Jacobus Marinus Lodieso Heyligers, een vroegere aanbidder, die haar vijf jaar later opnieuw als weduwe achterlaat.
4
Handschrift van Emants' eerste toneelstuk Jonge Harten.
| |
| |
5
Brief aan F. Smit Kleine van 1 juni 1873 over Spar en Hulst.
‘Ik ben mensch moet hel groote beginsel zijn, waarvoor alle godsdienst en volkshaat verdwijnt. Verschil van meeningen zal er blijven zoolang de wereld blijft, verschil in rassen zal er blijven zoolang Spanje een' onbewolkten hemel, Noorwegen een' nevelachtigen horizont houdt, maar is dit voldoende om de kinderachtige vijandschap van nationaal- en religiehaat te rechtvaardigen?’
Bergkristal, Spar en Hulst
| |
| |
1873, 30 januari: Eerste huwelijk van Emants met een kleindochter van zijn grootvader en naamgenoot uit diens eerste huwelijk, Christina Magdalena Prins, 28 jaar oud. Zij maken een huwelijksreis van verscheidene maanden naar Italië en Oostenrijk en verblijven geruime tijd in Rome. In het najaar gaan zij opnieuw naar Rome, Napels - waar zij de Vesuvius bezoeken -, Sicilië en Malta en worden door Pius IX in particuliere audiëntie ontvangen.
1874: Emants gaat geregeld meewerken aan het dit jaar door dr. J. van Vloten opgerichte 14-daagse blad De Nederlandsche Kunstbode en houdt zich achtereenvolgens bezig met de amateurgezelschappen Thalia en het door hem opgerichte Utile et Laetum, dat jarenlang zou bestaan. Hij regisseerde, acteerde en schilderde decors, terwijl ook verschillende stukken van zijn hand werden opgevoerd, medespelenden waren o.m. Louis Couperus, Frans Netscher en de uitgever W. Cremer.
najaar: Verschijning van zijn toneelstuk - en eerste boek - Juliaan de Afvallige; het werd nooit opgevoerd.
1
Christina Magdalena Prins (1844-1875), met wie Emants in 1873 in het huwelijk trad.
2
Over een tocht naar de Vesuvius schreef Emants een reisschets ‘Een bezoek aan de Vesuvius in november 1873’ in Nederland, 1874.
3
De funiculaire naar de Vesuvius.
| |
| |
4
Tijdens hun huwelijksreis naar Italië werden zij in audiëtie ontvangen door Paus Pius IX: ‘De paus zei dat het in Holland rustig was en zegende met hocus pocus in zijn eigen handen een rosario, dat wij van een Roomsche dame mede hadden gekregen’. (Brief aan F. Smit Kleine van 24 juli 1887).
5
Eén van de door Emants geschilderde boslandschappen.
6
Emants hield zich lange jaren intensief bezig met amateurtoneel, als auteur, acteur, regisseur en decorontwerper. Verschillende van deze opvoeringen vonden plaats in het bekende Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen.
7
Johannes van Vloten (1818-1883) richtte in 1874 het 14-daagse periodiek De Nederlandsche Kunstbode op, waaraan Emants regelmatig zou meewerken.
8
Eerste publikatie in boekvorm.
‘Maar het tooneel was altijd mijn speciale liefhebberij. Als kind had ik mijn poppencomedie, waar ik grootsche dingen mee opvoerde (...) En sedert ben ik voortdurend bezig geweest met tooneelgezelschappen, heb ik steeds zelf meegespeeld...’
Gesprek met M.J. Brusse
| |
| |
1875, 11 januari: Dood van Emants' eerste vrouw Christina.
Hij wordt lid van het Letterkundig Genootschap Oefening kweekt Kennis in Den Haag en van de kunstenaarsbierclub ‘Het Vlondertje’ in de Kettingstraat, waar hij min of meer regelmatig, behalve Smit Kleine, J.J. van Santen Kolff, Johan Gram, Carel Vosmaer, Theophile de Bock e.a. ontmoet. Stromingen als naturalisme, impressionisme en wagnerisme komen hier aan de orde.
De Banier, ‘Tijdschrift van het jonge Holland’, wordt door Emants en Smit Kleine opgericht, aanvankelijk vormen zij samen de redactie, die later wordt uitgebreid met mr. F. Stam, J.J. van Santen Kolff en, korte tijd, mr. S. Katz. Tot de medewerkers behoorden o.a. F.L. Hemkes, W.L. Penning, Jacob Winkler Prins en J.J. Viotta.
juni: Reis naar Zweden en Lapland, waarover hij boeiende reisverhalen publiceert in De Banier in de jaargangen 1875, 1876 en 1877.
1 Carel Vosmaer (1826-1888).
2 Wervingsfolder De Banier, 1875.
4 Jacob Winkler Prins (1849-1907).
3 Théophile de Bock (1851-1904).
5 Viotta met Wagner wiens muziek hij bepleitte. Krijttekening door H.J. Haverman, 1896.
| |
| |
1 Willem Levinus Pening Jr. (1840-1924).
3 Johan Gram (1833-1913).
5 Gerard Keller (1829-1899).
2 F.L. Hemkes (1854-1887).
4 Gustave Flaubert (1821-1880).
6 Emile Zola (1840-1902).
| |
| |
1876, waarschijnlijk april, mei, juni: Verblijf van drie maanden in Parijs, waar hij de tweede Salon des Refusés bezoekt van de impressionistische schilders, die hij niet onverdeeld waardeert, en verschillende toneelvoorstellingen bijwoont. Tijdens dit verblijf vindt ook zijn ontmoeting plaats met Toergenjef, wiens werk hij zeer bewondert en met wie hij in 1879 een niet teruggevonden correspondentie voert. Hij reist verder naar Monaco en verblijft enige tijd in Monte Carlo, waar hij de spelerswereld van nabij gadeslaat en met verscheidene personen kennis maakt die model zullen staan voor zijn verhalen over dit milieu. Tenslotte gaat hij nog naar Noord-Italië.
19 december: Opvoering van Een gevangen vogel door het gezelschap van Legras en Haspels.
1877, van januari tot juni: Neemt met David van der Kellen jr. de redactie waar van De Nederlandsche Kunstbode, maar verblijft ook dit jaar geruime tijd in Parijs, in Noord-Italië (april in Como), in mei in Karlsbad, in juni-juli in Wenen en Bayreuth. Publiceert in De Banier het verhaal Parigolos, dat de bundel Monaco opent, Emants' eerste novellenbundel. Verschijning van Op reis door Zweden, ‘eene levensbeschouwing, eene geloofsbelijdenis (de geloofsbelijdenis van een ongeloovige) veel meer dan een reisverhaal’ (Busken Huet).
1
Schilderij van E. Degas ‘Le Bureau du coton à la Nouvelle-Orléans’ (1873), aanwezig op de tweede Salon des Refusés te Parijs, die door Emants bezocht werd in 1876.
2
Opvoering van Der Ring des Nibelungen in Bayreuth, 1876.
3
De tweede druk van Op reis door Zweden verscheen in 1880.
4
Jan ten Brink (1834-1901).
5
Marcellus Emants (1880).
‘Zou zoo'n blaaskaak in 't geheel niet beseffen, dat de kunst wel bestaan kan zonder professoren, die er over schrijven; maar dat de professoren. die er over schrijven zonder de kunst zich te vergeefs hunne met spinraggen overtrokken hersenen zouden kwellen om iets deugdelijks te voorschijn te brengen?’
Brief aan Smit Kleine, 20 juni 1888
| |
| |
6
Diligentia omstreeks 1850.
7
Brief aan A.C. Loffelt van 28 april 1877.
‘Waarin het kwaad van het pessimisme ligt moet nog altijd aangetoond worden. Dat het de arbeidskracht vernietigen zou is onwaar, daar het zich volstrekt niet kant tegen het bestaan van een doel voor het leven. Dat het de opgeruimdheid doodt is een even onhoudbare bewering, daar het integendeel voor vele ontgoochelingen behoedt, en bovendien de redenering veeleer afhankelijk is van de gemoedsstemming dan omgekeerd.’
Iwan Toergenjew, een analyse, Nederland, 1880
‘Om op mijzelven terugtekomen beveel ik je aan vooral mijn artikel over Turgenjew te lezen. Deze auteur is mij boven alles (ook ver boven Zola van wien ik niet zooveel houd als ten Br. denkt) dierbaar, omdat ik zelden zoo juist mijn eigen opvatting van kunst, karakter en leven bij iemand verwoord vond als bij hem.’
Brief aan F. Smit Kleine, 13 april 1882
8
Arthur Schopenhauer (1788-1860).
9
Ivan Toergenjef (1818-1883).
10
Vanaf januari 1877 tot eind juni van dat jaar voert Emants met David van der Kellen jr. de redactie van de Nederlandsche Kunstbode.
|
|