Negersprookjes uit Suriname
(1972)–C.N. Dubelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
1. Wat zijn Anansitori's?Met de term Anansitori's duidt men in Suriname niet alleen de verhalen aan waarin de Spin, Anansi, een rol speelt, maar ook de andere vertellingen der Surinaamse Creolen. DONICIE (1952, p. 154) wees er reeds op dat de bewering van CAPPELLE (1926, p. 148) dat 90% der verhalen over Anansi gaat, onjuist is. Hij telde bij CAPPELLE 70%, bij AHLBRINCK 16%, bij HERSKOVITS 50%. Onze telling, die zich uitstrekte over de tot nog toe gepubliceerde sprookjes (248), geeft aan dat in 56% der tori's Anansi optreedt. Voor het feit dat ook de andere sprookjes Anansitori's heten heeft HERSKOVITS een verklaring gegeven in een Ashanti-mythe (p. 138): ‘Anansi vervulde de taken, hem door God opgedragen, zo goed dat hij het voorrecht kreeg dat alle verhalen (tot nu toe Godsverhalen genoemd) voortaan naar hem genoemd zouden worden’. (RATTRAY, Ashanti. Oxford, 1923, p. XIII). | |||||||||||||||||||||||||
2. Soorten Anansitori'sHERSKOVITS (p. 139) maakte een indeling in:
Deze overzichtelijke indeling voldoet niet in ieder opzicht:
Op pag. 141 geeft HERSKOVITS een andere indelingsmogelijkheid, nl. in moraliserende verhalen en verklarende verhalen, met een overlappende categorie. Aangezien volgens onze telling slechts 10% een (onder woorden gebrachte) moraal heeft en slechts 19% dient als verklaring van de een of andere eigenschap, omstandigheid etc. lijkt dit geen bruikbaar indelingsprincipe te zijn. Wil men de wezenlijke verschillen tot uitdrukking brengen dan zal men naar onze mening een drievoudige onderscheiding moeten maken:
| |||||||||||||||||||||||||
A) Op grond van de in de verhalen optredende ‘personen’Men komt dan tot de volgende groepering:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
B) Op grond van de bedoelingen van de vertellerMen komt dan tot de volgende groepering:
| |||||||||||||||||||||||||
C) Op grond van de wereld waarin de verhalen spelenDit leidt tot twee groepen:
| |||||||||||||||||||||||||
3. Wanneer en waar vertelt men Anansitori's?A. In de stad en de districten1. De moeder of een oude vrouw die op de kinderen paste (nene) vertelde 's avonds voor het slapen aan de jeugd, niet alleen om die aangenaam bezig te houden maar ook omdat vele verhalen een educatief element bezitten (CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.; HERSKOVITS p. 141; DONICIE p. 156). Deze gewoonte bestaat practisch niet meer. 2. Buurtbewoners, bewoners van een erf enz. kwamen vroeger vaak bij elkaar om te luisteren naar de verhalen van een bekende verteller (HERKOVITS p. 139; DONICIE 1952, p. 159=CAMPAGNE). 3. Arbeiders op eenzame posten zonder vertier: mensen op plantages, in de goudvelden, houtkappers, balatableeders enz. vertellen deze verhalen tijdens de lange avonden in hun kampen (HERSKOVITS p. 139; DONICIE 1952, p. 156; CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). 4. Bij dede-oso's (sterfhuizen) worden deze verhalen de hele nacht door verteld, vooral op de achtste dag na het overlijden (‘aiti dé’). Zie ook punt 7: verband met dodenritus. (HERSKOVITS p. 139; DONICIE 1952, p. 156 en 157; CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). | |||||||||||||||||||||||||
B. Bij de bosnegersHERSKOVITS (p. 139) deelt mee dat men bij de Saramaccaners Anansitori's vertelt om de dode te amuseren als hij opgebaard ligt. DONICIE 1952 (p. 157) spreekt dit tegen. Hij zegt dat bij de Saramaccaners alleen op de dag van de begrafenis en op de dodenherdenkingsfeesten verteld wordt, dus niet zolang het lijk boven aarde staat. Ook DE GOEJE (pp. 125-126) spreekt over het vertellen op een feest, enkele maanden na de dood, om de geest van de overledene tevreden te stellen. Bij de Boni's aan de Lawa vertelt men Anansitori's bij de ceremonies ter gelegenheid van het opheffen van de rouw (‘poeroe blaka’). Dit vertellen heeft dan de functie, de aandacht van de aanwezigen te concentreren en een sfeer van betrokken zijn bij de riten te creëren (HURAULT p. 267). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
4. Hoe vertelt men ze?(Zie voor ervaringen van de auteur: Het vertellen, p. 18).
Raadsels opgeven dient soms als inleiding tot het vertellen (SCHUCHARDT p. 40; HERSKOVITS p. 138; DONICIE 1952, p. 159=CAMPAGNE). De antwoorden worden in koor gegeven, behalve als de raadsels nieuw zijn voor het gehoor. Een traditioneel begin is: Kri! Kra! Ala man na en kraka! (Kri! Kra! Iedereen op zijn plaats), gevolgd door: A tori sa go? (Zal het verhaal beginnen?), waarop de luisteraars antwoorden: A sa go! (Het zal beginnen) (HERSKOVITS p. 143; DONICIE 1952, p. 159). Dan volgt dikwijls: Eer tin tin, wan... ben de (Er was eens...) (PENARD 1924 pp. 325 vlg.; HERSKOVITS p. 142; DONICIE 1952 p. 159; LICHTVELD pp. 318, 319). Voor de afkomst van dit Eer tin tin wijst LICHTVELD op Afrikaanse parallellen: Ewe: tètè = toen; Tsi: tètè = vanouds; Yoruba: tètè = vroeg; enz. PENARD vertelt erbij dat, als men niet wil luisteren, het antwoord op Eer tin tin luidt: Segré dien dien (onvertaalbaar). Bij de Boni's aan de Lawa begint men met: Dirinti! (= Eer tin tin?), waarop het antwoord is: Ndaeti! (= Na dati; zo is het?) (HURAULT p. 267). Bij de bosnegers wordt tijdens het vertellen voortdurend (soms na elke zin) door de hoorders gereageerd met een korte antwoordformule. Dit sluit aan bij het gewone spreken. Men antwoordt steeds met: ‘Na so!’ (zo is het), ‘Na troe!’ (het is waar), ‘So a de’ (zo is het), ‘So mi jere’ (dat heb ik zo gehoord) enz. Niet reageren en gewoon uit laten praten geldt als onbeleefd (HERSKOVITS p. 142). Zie in dit verband ook p. 18: de rol van de pikiman. Af en toe komt er een interruptie uit het publiek, meestal met: Kri! Kra! of: Bato!, waarna een lied wordt ingezet, een z.g. Kot'singi. Zo'n lied heeft gewoonlijk geen betrekking op de handeling (HERSKOVITS p. 143). Iedere hoorder kan op elk moment zo'n Kot'singi inzetten, soms heeft de verteller zijn eigen mensen die geïnstrueerd zijn, waar en met welke liederen ze het verhaal moeten onderbreken (DONICIE 1952, pp. 158-159, 160). De teksten van deze gezangen begrijpt men vaak niet meer, ook niet in Afrika (LICHTVELD p. 318). Soms geeft de verteller zelf zo'n interruptie, gevolgd door een lied. Af en toe prijst hij zijn verhaal aan met: Moksimorio nanga shuba, shuba (onvertaalbaar) (HERSKOVITS p. 143). PENARD 1924 p. 325 vlg. zegt dat Kot'singi het verhaal stop zetten bij onsamenhangende gedeelten. Een langdradig verhaal wordt onderbroken met een interruptie over een briefje dat tenslotte uit een meervoudige verpakking te voorschijn komt en waarop staat: Fien fien tori, ja a lei agen, a lei agen (Haarfijn vertelsel, ja, hij liegt alweer, hij liegt alweer). In CAPPELLE 1916 staat een hoofdstuk van M.H. NAHAR, getiteld: De Anansitories en het bijgeloof. Hierin zegt hij over Kot'singi: ‘Het is juist de pret te a de koti na tori’ (= als hij het verhaal onderbreekt). Aan het eind vertelt de spreker soms dat hij er zelf bij was (bijv. bij het huwelijksfeest van de prinses), of een hoorder roept: Bato! Ikzelf was daar! Ook hoort men wel als slot: Ze stuurden me overal heen om over dat feest te vertellen. Men wekt dus bewust de illusie van deelhebben aan het gebeurde in het verhaal (HERSKOVITS p. 144). | |||||||||||||||||||||||||
5. Het karakter van de AnansifiguurAnansi is slim, slaapt licht, is een veelvraat, een ruziestoker. Hij dringt door streken en bedrog overal in door, zelfs in het huis van de koning (CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). Anansi is het zinnebeeld van verleiding, veinzerij, leugen, bedrog, diefachtigheden enz. Soms is hij mens, soms spin met acht poten (PENARD 1924, pp. 325 vlg). Anansi is een bedrieger-held, zeer slim; toch wordt hij soms overtroffen door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
één der andere dieren, door zijn vrouw, door zijn zoon. Vaak wordt hij gestraft door de Granman of de Koning (HERSKOVITS p. 140). Anansi heeft geen vast karakter, hij heeft nu eens goede, dan weer slechte eigenschappen (HURAULT p. 268). Geen fraaie lijst! Toch staat het wel vast, dat Anansi van goddelijke oorsprong is. CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg. vertelt dat men aan de Goudkust gelooft dat alle mensen van de Spin afstammen. LICHTVELD schrijft dat Anansi geen totemdier (geweest) is wegens zijn karakter van bedrieger en profiteur. Hij komt dan ook niet of nauwelijks voor in de odo's (spreekwoorden), die ernstige volkswijsheid geven; hierin voorkomende dieren treden in Afrika wel op als totemdier. Hij is de schepper van de eerste mensen, ook van de vissen (door vleesresten in het water te gooien). De Spin is de zon zelf. Lichaam en poten zijn de zon met haar stralen; hij stijgt en daalt aan zijn draad zoals de zon opstijgt en ondergaat. De naam Anansi bevat de wortel na, die we ook vinden in de Soedanwoorden voor vuur en boven. Hij is de middelaar tussen Hemel en Aarde. Hij bracht het voedsel naar de aarde. Hij is de verspreider van de wijsheid en het symbool van de sexuele potentie. Hij heeft waarzeggende vermogens. Hij gaat om met God, de dood, de duivel, de bliksem. Daartegenover constateert LICHTVELD een pejoratieve tendens in de ontwikkeling van Anansi. Hij wordt de veroorzaker van ziekte, dood, droogte, hongersnood, onenigheid; hij is een bedrieger. Hij verliest zijn goddelijke eigenschappen en wordt tenslotte weer dier, zonder meer. VAN LIER (p. 198) vertelt hoe Anansi bij de Djoeka's een godheid is, die aangeroepen wordt vóór het op jacht gaan. Men vertelt Anansitori's om Anansi te eren. DONICIE 1952, pp. 155-156 volgt in hoofdzaak LICHTVELD: Anansi is oorspronkelijk zonnesymbool, dan zonnegod. Hij is een kind van God, daarom is hij zo knap. In BRAASEM lezen we een verhaal over Anansi, die Schildpad, die zich in de hemel onmogelijk gemaakt heeft, aan zijn draad naar de aarde laat zakken; in VAN LOGGEM een geschiedenis over Anansi die het voedsel naar de aarde haalt door het uit de hemel te stelen. DE GOEJE pp. 125-126 wijst op de tegenstrijdigheden in Anansi's karakter (Godheid-bedrieger) en vindt een parallel in de Indiaanse mythen over een goddelijke tweeling, o.a. bij de Tupi en Guarini in Zuid-Amerika. De oudste broer is bekwaam, zorgzaam, plichtsgetrouw; er is samenhang met de duisternis en het instinct. De jongste broer is lichtzinnig, sluw, gewetenloos; er is samenhang met maanlicht en intelligentie; hij vertegenwoordigt het intellect in zijn primitieve vorm. | |||||||||||||||||||||||||
6. Volksgeloof in verband met AnansiOp een tocht door het Surinaamse bos om insecten te verzamelen weigeren de arbeiders, spinnen te vangen (CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). Anansitori's zijn ‘kina foe jorka’, d.w.z. treef, verboden, voor geesten van afgestorvenen (DONICIE 1952, p. 157). Anansitori's mogen niet overdag verteld worden (PENARD 1917, pp. 42-243; PENARD 1924, pp. 325 vlg.; CAPPELLE 1926, pp. 234 vlg.; HERSKOVITS p. 139; LICHTVELD p. 316; DONICIE 1952, pp. 157-158; HURAULT p. 267), tenzij men een ooghaar uittrekt (PENARD 1917, pp. 242-243; PENARD 1924, pp. 325 vlg.; CAPPELLE pp. 234 vlg.; LICHTVELD p. 316; DONICIE 1952, pp. 157-158), anders komt de jorka en schaadt de verteller (HERSKOVITS p. 139) of anders sterft je moeder (DONICIE 1952, p. 157) of anders krijgt de verteller kramp of een slapende hand of voet (LICHTVELD p. 316) of je vader en moeder zullen sterven (HURAULT p. 267). Als hand of voet slaapt, is dat omdat Anansi erin gekropen is: ‘Mi foetoe kisi Anansi’ (CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.; LICHTVELD p. 316). Als een spin op een vrouw valt is dit een geluk- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
kig voorteken: ze zal een kind krijgen (DONICIE 1952, p. 158). Op zondag Anansitori's vertellen past niet voor een Christenmens (de wasvrouw in NAHAR's opstel in CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). | |||||||||||||||||||||||||
7. Anansitori's en dodenritenBij de bosnegers bestaat er verband tussen de ceremoniën bij het overlijden en het vertellen van Anansitori's. Zo lezen we bij VAN COLL (pp. 549, 559, 578) dat bij de dood van een man op drie achtereenvolgende zaterdagen en bij de dood van een vrouw op twee zaterdagen Anansitori's verteld worden. Van de Saramaccaners hebben we de berichten van HERSKOVITS (p. 139), en DONICIE 1952, (p. 157). VAN LIER (p. 198) en DE GOEJE (pp. 125-126) berichten over Aucaners; de Boni's worden genoemd door HURAULT (p. 267). Ook in de stad en de districten is dit verband er, nl. op de dede-oso's, de bijeenkomsten ten huize van de overledene gedurende acht dagen na zijn dood. We vinden deze gewoonte vermeld bij CAPPELLE 1916, pp. 234, PENARD 1924, pp. 325 vlg., LICHTVELD p. 316, HERSKOVITS p. 139 en DONICIE 1952, p. 156. LICHTVELD meent dat de Spin daarbij in verband gebracht wordt met de koudbloedige dieren en insecten die nazielen zijn van de gestorvene (zielewurm etc). Men gelooft bij dede-oso's in de aanwezigheid van de naziel. Er is verband met het fjofjo-geloof (zie hierover HERSKOVITS pp. 53-55). DONICIE 1952, deelt mee dat men vroeger beroepsvertellers had. De verhalen worden op dede-oso's verteld om de jorka (geest) van de afgestorvene op een afstand te houden zodat die geen kwaad doet, want ‘Anansi tori's zijn ‘kina foe jorka’ (pag. 114 punt 6). | |||||||||||||||||||||||||
8. Aiti déDe gewoonte om gedurende acht dagen na het overlijden in het sterfhuis te bidden en te zingen met familieleden, buren, vrienden en kennissen, de z.g. dede-oso's, neemt sterk af en is beperkt tot de volksklasse. Reeds tijdens de begrafenis verneemt men of de betrokken familie dede-oso houdt. Staat er in de overlijdensadvertentie: Geen rouwbeklag, dan betekent dit: geen dede-oso. De zevende dag (sebi dé) is stemmig en droevig; er wordt gebeden, gezongen en geweeklaagd. De achtste dag daarentegen (aiti dé) wekt de indruk, dat men er een punt achter zal zetten: de jorka van de overledene heeft nu rust.. Men schijnt de treurenden te willen opvrolijken. De uitbundige stemming die er kan heersen als het sterfgeval niet zo tragisch was (bijvoorbeeld bij een hoogbejaarde) is er echter beslist niet wanneer het om een jonggestorvene, een moeder die kinderen achterlaat, enz. handelt. Er wordt die dag eten gekookt, skrati (cacaodrank) bereid, men maakt versnaperingen, o.a. met suiker gebrande pinda's (soekrerki), geroosterde mais (karoe), men slaat wat sopie (sterke drank voor de vertellers) en bier in; 's avonds wordt wat spijs en drank in kommetjes en glazen buiten gezet; dit wordt de volgende morgen weer opgeruimd. Om acht uur komen de gasten. Men bidt en zingt psalmen en kerkliederen tot tien uur. Een enkele keer is er een leriman (dominee) aanwezig. Om tien uur schenkt men wat te drinken, versnaperingen worden rondgedeeld en het vertellen begint. Dit geschiedt door enige mannen die zich daar speciaal in bekwaamd hebben; ze hebben de leiding van de avond. Ze geven raadsels op, vertellen anecdotes, grappige persoonlijke ervaringen en Anansitori's. Jorkatori's zijn taboe op deze avond. Deze ‘leiders’ hebben meestal ook in ander opzicht iets met de dood te maken; het zijn bijvoorbeeld lijkbewassers of grafdelvers. Zo'n groep informeert soms op het kantoor van het begrafenisfonds wie er dood is en stelt zich eventueel met de familie in verbinding voor een afspraak. De grappen, raadsels en tori's kunnen scabreus zijn, dit in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
tegenstelling met wat HURAULT meedeelt over dergelijke gelegenheden bij de Boni's: ‘Les Anansi Toli n'ont jamais de caractère licencieux’ (p. 268). Om twaalf uur precies wordt er gebeden, dan gaat men door met vertellen tot half vijf. Tot vijf uur zingt en bidt men dan weer, daarna is alles afgelopen en gaat ieder naar zijn eigen huis terug. | |||||||||||||||||||||||||
9. Afrikaanse invloedenDe Afrikaanse oorsprong der Anansitori's wordt zonder meer door verteller en gehoor aangenomen. Inderdaad hebben onderzoekingen (CAPPELLE, LICHTVELD, HERSKOVITS) dit verband aangetoond. CAPPELLE deelt mee dat de Surinaamse negerslaven afkomstig waren van de Kongo, de Soedan, maar vooral van de Goudkust. Het waren o.a. Fantijnen en Ashanti's, die Tsi-talen spraken. Ze brachten hun verhalenschat mee naar Suriname; dieren als Olifant (Asau) en Leeuw (Lew), toestanden als hongersnood, kwamen zo in de Surinaamse verhalen terecht. De voornaamste herinnering uit de Afrikaanse vertelsels was de Anansifiguur. CAPPELLE heeft analogieën met de Surinaamse vertellingen gevonden in sprookjesverzamelingen uit deze gebieden; voornamelijk in het werk van FLORENCE M. CRONISE en HENRY WARD, Cunnie Rabbit, Mr. Spider and the other beef. West-African folk-tales. London 1903 (CAPPELLE 1916, pp. 234 vlg.). LICHTVELD heeft gegevens verzameld over de Anansi-figuur in West-Afrika en komt tot de conclusie dat we met een zonnemythe te doen hebben, die later aan pejoratieve invloed onderhevig geweest is. Hij wijst op Anansi als schepper van mensen en vissen in de Westafrikaanse mythologie. HERSKOVITS (p. 138) zegt dat men de Anansi-figuur vindt aan de Goudkust, de Ivoorkust, in Sierra Leone, in Togoland, bij de Hausa's, in Kameroen. Ook in West-Indië, o.a. Jamaica, Curaçao. Hij heeft in de literatuur over Westafrikaanse sprookjes naar verhalen gezocht die met de Surinaamse overeenkomen en kan daardoor bij veel van de 148 vertellingen die hij publiceert een of meer Afrikaanse parallellen noemen. DONICIE (1952) sluit met zijn opvattingen omtrent de Afrikaanse oorsprong der Anansitori's bij LICHTVELD aan. | |||||||||||||||||||||||||
10. Een merkwaardige overeenkomst (Dahomey-Suriname)De antropologen M.J. en F.S. HERSKOVITS hebben niet alleen in Suriname, maar ook in West-Afrika uitgebreide onderzoekingen verricht op het gebied van de Negerfolklore. Over hun werk in Dahomey verscheen: M.J. and F.S. HERSKOVITS, Dahomean Narrative. A cross-cultural analysis. Northwestern University Press, Evanston (U.S.A.), 1958. Hoofdstuk V van dit werk gaat over de vertellingen met Yo als hoofdpersoon (pp. 310-352: Yo stories). In dit hoofdstuk vinden we opvallende overeenkomsten met Surinaamse verhalen. De hoofdpersoon, Yo, wordt gekarakteriseerd als: ‘A glutton with supernatural endowments; protagonist of the humorous tale’. Blijkens verhaal 80, regel 1, en verhaal 86, noot op pag. 341, is Yo een dier. In verhaal 87 verandert hij zich in een spin (pag. 343). Hij heeft het karakter van Anansi: slim. gemeen, gulzig, met magische krachten begiftigd. Hij heeft relaties met de goden: Yo's oudste zuster was getrouwd met Hevioso, de god van de donder (verhaal 84). Zijn vrouw heet Hweno (vgl. Weno bij de Boni's). Behalve in de figuur van de hoofdpersoon is er grote overeenkomst in de verhalen zelf. HERSKOVITS publiceert er 17; hiervan komen er 10 in Suriname voor: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
Hierbij dient opgemerkt te worden, dat er van de talrijke Surinaamse vertellingen slechts een gedeelte gepubliceerd is; het is zeer wel mogelijk dat de resterende verhalen van ‘Dahomean Narrative’ eveneens in Suriname verteld worden. | |||||||||||||||||||||||||
11. Europese invloedenZijn de eigenlijke Anansitori's stellig Afrikaans, de andere verhalen, met name die over prinsessen die verlost worden, jongens-helden, het Vrouw-Holletype, het Assepoestertype, de toverzweep doen Europees aan. Men vindt parallellen bij Grimm enz. Toch is hieruit niet zonder meer af te leiden, dat we het inderdaad met Europese sprookjes te doen hebben, die naar Zuid-Amerika zijn overgebracht. HERSKOVITS wijst er op (pp. 140-141), dat verscheidene van deze typen van oudsher in Afrika voorkomen, bijv. die van het Vrouw-Hollesoort, die van het type ‘motherless child’. Het gevaar dreigt dat Europees genoemd wordt wat in wezen ook Afrikaans is. |
|