Negersprookjes uit Suriname
(1972)–C.N. Dubelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Offerplaats te Balèn, Surinamerivier.
| |
[pagina 7]
| |
I InleidingOver de Surinaamse negersprookjesGa naar voetnoot1), de verhalen die leven bij het negride deel van de Surinaamse bevolking, is nog geen samenvattende publicatie verschenen. De bedoeling van de schrijver is in de eerste plaats, het - vaak moeilijk toegankelijke - materiaal binnen het bereik van belangstellenden te brengen (vgl. deel II van deze publicatie). Daarnaast wil hij enkele door hemzelf verzamelde sprookjes publiceren en zijn ervaringen op het gebied van de vertelpraktijk in Suriname vermelden. Tenslotte wil hij, hoewel deze bedoeling niet rechtstreeks te maken heeft met het behandelde onderwerp, voor de linguistisch geïnteresseerde lezer twee verbatim teksten geven met interlineaire vertaling: één van een verhaal, door een Djoeka in zijn eigen taal verteld, één van een verteller die het Negerengels van de stad en de districten spreekt. Daartoe is zorgvuldig elk woord van de betrokken bandopnamen vastgesteld (dit bleek grote moeilijkheden op te leveren, vooral bij de Djoekatekst) en opgeschreven. Voor de tekst van de creool is daarbij de spelling gevolgd van de Woordenlijst van het Sranan TongoGa naar voetnoot2), uitgegeven door het Bureau Volkslectuur te Paramaribo in 1961. Voor de Djoekatekst bleek dit bezwaarlijk en aangezien er geen ‘Woordenlijst’ voor het Aucaans (Djoekataal) bestaat, is hier geïmproviseerd op basis van de Nederlandse spelling; een onbevredigende werkwijze, die echter tot het verschijnen van de ‘Woordenlijst’ de gebruikelijke manier was om Negerengelse teksten weer te geven op schrift. De mogelijkheid bestaat om de bandopnamen alsnog te transcriberen in fonetisch schrift, als daar behoefte aan is. Er is van afgezien, de vijf hier voor de eerste maal gepubliceerde sprookjes met een bepaald nummer uit het typenregister van AARNE-THOMPSON te voorzien. De schrijver hoopt in de toekomst nog eens naar Suriname te kunnen gaan | |
[pagina 8]
| |
om daar een variantenapparaat op te zetten. Waar overeenkomsten duidelijk waren heeft hij in het ‘Overzicht van de gepubliceerde Surinaamse negersprookjes’ (vlg. deel II van deze publicatie) de typen naar AARNE-THOMPSON aangegeven. Daar het typenregister van HELEN FLOWERS: A classification of the Folktale of the West Indies by Types and Motifs, Diss. Phil., Indiana University 1952Ga naar voetnoot3) nog steeds niet in druk verschenen is, leek het, gezien de correcties die waarschijnlijk nog in deze dissertatie aangebracht moeten worden, niet dienstig, haar classificaties over te nemen.
De volgende personen hebben de schrijver bij dit werk geholpen, waarvoor hij hun zeer erkentelijk is: De vertellers: LEO, KELEMA, ARNELLI SAMUELS en de TORIMAN van de twee andere verhalen; JUSTUS WILHELM GONGGRYP te Breda, voormalig opperhoutvester van Suriname; Mevr. PROF. Dr. A.M.E. DRAAK te Amsterdam; De heren A. GRAUW en M. TILON te Paramaribo, tijdelijk te Doetinchem; Mej. INE BOTTSE te Paramaribo; De heer H.R.M. LIBRETTO te Paramaribo.
Als basis voor deze publicatie diende een scriptie die de schrijver maakte voor PROF. Dr. H.L. COX, hoogleraar te Utrecht, indertijd Lector Volkskunde te Nijmegen. De auteur is hem veel dank verschuldigd voor zijn begeleiding en voor de mogelijkheid om deze studie te publiceren.
Doetinchem, oktober 1971. |
|