Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Klorimont. Toon: Vaart wel verheven troon. I. VVAar doolje zoete schaap, En laat u harders-knaap, In droevige gedagten, (Door prikkelend' gewelt, Van hoop, en vrees, beknelt) Verlangend' naar u wagten? II. Brooddronk ken pluim-gebroet! Verkropp' uw' wufte moet; Gij kunt mij niet verblijen; Of 't schaapjen dat ik vont, Most zijn mijn Rozemont, Dan zeeg mijn druk ter zijen. III. Zouw Rozemont wel zijn, De queekster van mijn pijn? O ja! 'k en kan niet rusten, Of 't schaapjen dat ik vont, Most zijn mijn Rozemont, Het doelwit van mijn lusten. [pagina 76] [p. 76] Hier zal ik mijn schaapjes weien, En mijn Rozemont verbeien; Die mij hier te komen zei, Eer Apoll', met gout Livrei, Vit de Thetiaansche kimmen, Om het aardsche dal komt klimmen; Dog de tijt is tang voorbij; Rozemont! hoe pijnt gij mij? Rozemont! hoe kan het wezen, Dat gij (tusschen hoop, en vrezew,) Mij laat hunk'ren na die uur, Dat wij d'Ericijnsche autaren Zullen stooken met een vuur, Van gewijde pallemblâren? Maar, zagt! wat hoor ik gins? de stomme blaatjes spreken; Zouw Rozemont haar wel, in't digte lof versteken, Voor 't steken van de Zon? ik zoek met vlijtig-heit, Om zien of mijn Diane hier ook verborgen leit; Ach, Hemel! wat ik zie! Godin (die al mijn kragten Ann uwe schoonheit boeit) wat brouwen un' gedagten, Dat gij voor mij verschuilt? Rozem. Mijn hartje zijt te vreên, 'k Hebb' hier al lang (in d'ooren) 't merrig van uw' reên, Gezogen uit uw' zang, dog hiel mij in de linden, [pagina 77] [p. 77] Om zien, (mijn twede ziel!) of gij mij niet zoud vinden. Viert de tomen van uw' lusjes, In het digte Linde-groên; Neem, voor een, vrij hondert kusjes, Boome, en rotse, en water-vloên, Tuigen hoe ik in het minnen, Trots de trouwste Velt-godin; Mits ik u, (met hart en zinnen,) Meerder als mijn zelven min. Klor. Puik van al de harderinnen! 'k Speur uwe ongeveinsde liefd'; 'k Speur uw' trouwheit in het minnen, Dies mijn hart (in 't uw' gegriest) Vzal eeuwig weer-liefd' tonen; Noit zal warse afkerigheit In uw' harders boezem wonen, Tot de doot onz' zieltjes scheit. Vorige Volgende