Vriend of vijand (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend5Gistoux, 26 Mei.Het interview van Dec. verleden jaar is eindelik in D.G.W. verschenen; vandaag ontvang ik van V. zijn kommentaar erop: ‘het laat zich met plezier lezen voor wie er mijn querulante toon in terughoort; er had boven moeten staan: Mes Haines, maat ik heb, voor zijn gevoel, te weinig over mijn eigen houding gesproken, te weinig in het algemeen ook over het nieuwere proza’. Je uitvoerige brief aan mij over Valéry-Mallarmé-Stendhal is belangrijker dan dit heele gesprek, schrijft hij. Daar ik het interview in deze cahiers opneem, kan die brief, of kunnen die passages uit twee brieven, meen ik, hier misschien ook nog bij, met de antwoorden van V., die een van de eerste Valéry-vereerders in Holland was (en is). Ik vraag hem die brieven terug, om nader te bekijken. | |
[pagina 162]
| |
1 Juni.De diskussie lijkt mij inderdaad niet onaardig. Hier is ze. Ik aan V.: ‘...Heb je Variété II ontvangen, dat ik je zond? Ik las daarin, met klimmend misnoegen, het lange stuk over Stendhal. Het was voor mij, éénmaal te meer, de bevestiging dat intelligentie-alleen altijd te kort schiet. Het is gek: Valéry wil Stendhal best roemen, houdt zelfs van hem, op zijn manier, zegt voortdurend juiste dingen en waarschijnlik niet één domheid, en toch leg je het stuk na lezing geheel onbevredigd opzij met het gevoel: “Is dat nu alles?” Er ontbreekt iets aan, en iets essentieels - het is als met de meeste verzen van Valéry, men stelt zich tevreden en laat zich wiegen door de charme van het vernuft, tot men merkt dat de schok waarop men voortdurend wachtte, ten enemale is weggebleven. En wat hièr ontbreekt (dat is het erge), ontbreekt niet aan Stendhal, maar aan Valéry. - Valéry is voor mij wel het beste voorbeeld van de man die een te groot gewicht hecht aan de superioriteit van de geest. ‘Stendhal, grand-homme, bijgevolg dikwels ridikuul (want alle grote mannen zitten, van nog groter hoogte beschouwd, vol ridikule “persoonlikheidjes”), Mallarmé, homme incommensurable’. Altijd weer zuiver vanuit het standpunt intelligentie, geest. Met het hart, het gevoel, met dat onbepaalbare en nooit te analyserene dat onze zuiverste menselikheid vormt, is Mallarmé (voor wie ik toch veel voel) een beetje sneller nagemeten, gewogen en geklasseerd, dan Stendhal. De grote intelligentie met hele | |
[pagina 163]
| |
kleine genitaliën die een Coup de Dés in elkaar zet. De Mèns die nodig is, en met welk een intelligentie op de koop toe, om niet alleen een Julien Sorel, een Fabrice te maken, maar een Armance, een San Severina, een Mme. de Rênal. En als je een bewijs wilt, dat al de intelligente stellingen van x Valéry's bijeen, als een schaakspel dat je gewoon van tafel schuift, ondersteboven gooit, lees dan, op je dooie gemak, met àl je intelligentie, maar ook met al je andere geesteseigenschappen, Ernestine van Stendhal en Agnès van Valéry, onder de initialen C.K. (ik sprak je hiervan) in de N.R.F. verschenen.Ga naar voetnoot*) Dan weet je voor eens en voor goed wat Stendhal heeft en wat Valéry mankeert, en wat aan de Stendhal van Valéry mankeert.’
V. aan mij: ‘...Ik had nog geen tijd voor Var. II, maar ongezien protesteer ik verwoed tegen je aanval op Valéry. Hij mist geen hart en is niet “alleen intellectueel”, - vooral niet in zijn verzen. Ik zeg niets tegen Stendhal; ik heb Ernestine hier niet bij de hand en vind Agnès wel wat slap en middelmatig. Maar dergelijke vergelijkingen bewijzen nooit iets. (Is de toeschrijving aan Valéry misschien niet apocrief?) Eupalinos, la Danse, Vinci zijn toch prachtig - om van Teste niet te spreken, - en voor alles de verzen, waarover we het wel nooit eens zullen worden... Jij verwart hart en voortplantings-organen. Het is zeer onrechtvaardig Stendhal, als maker van zooveel onvergetelijk levende figuren, Sorel en de rest, uit te spelen tegenover lyrici, wier kracht | |
[pagina 164]
| |
uiteraard elders ligt. Faut pas confondre: viriliteit, is inderdaad voorwaarde tot alle kunst, maar geen maatstaf, daar ze ook bij slagersgezellen aangetroffen wordt. Jouw toevallig (psychologisch meer nog dan litterair) groote verwantschap met den ook door mij bewonderden complexenzware erotomaan Stendhal, doet je stelling nemen tegen Valéry's antithese Stendhal-Mallarmé, die ik eveneens als vergelijking voorloopig - zonder Var. II te kennen - fout vind, hoewel Mallarmé mij natuurlijk nader staat.’
Ik aan V.: ‘...Wat je van de vergelijking Stendhal-Mallarmé zegt, is in hoofdzaak volkomen juist. Maar ik houd van “confondre”; d.w.z. van ongelijksoortige waarden tegen elkaar uitspelen. De vergelijking was dan ook niet van Valéry, die natuurlijk te zeer doorkneed is in la méthode om zich aan zoiets te vergalopperen, maar van mij. Dit neemt niet weg, dat in de geest van Valéry, de vergelijking bestaat, en dat hij inderdaad zegt: “grand homme, ridicule”, of iets dergelijks, bij Stendhal, en dènkt aan Mallarmé, wanneer hij er de “homme incommensurable” bij haalt. Mijn stukje werd mij ingegeven bij de ontdekking van dat gemis, waarover ik je schreef, in die zo intelligente, zo uitsluitend-intelligente beschouwing van Valéry over Stendhal. En toen kwam vanzelf - als illustratie - bij mij op, de vergelijking tussen Ernestine en Agpès. (De toeschrijving aan Valéry is absoluut niet apokrief, je kunt hem er gerust over schrijven; na je artikel over hem in de Hommage zal hij je deze kleine bekentenis wel willen doen.) - Wat ik zo potsierlik vind in Agnès, is de pretentie een | |
[pagina 165]
| |
essentieel jongemeisjes-probleem op te lossen door middel van de matematika. Depuis que les mathématiques lui ont réussi dans la poésie, M. Valéry a dû se dire: “Pourquoi ne pas les appliquer aux jeunes filles?” (et, en se pourléchant quelque peu les babines: “C'est encore de la poésie”, pensa-t-il). Lees Ernestine. De vergelijking gaat hier gehéél op, omdat dit verhaal voor Stendhal de intelligente illustratie was van enige teorieën uit De l'Amour. Wat ik je dus wou “bewijzen”, is de superioriteit van de minst-metodiese metode. Oef... Wat de viriliteits-kwestie betreft: die van slagers-jongens is toch van een enigszins ander soort. De door mij bedoelde is en blijft een aanhangsel van het verstand. Ik eis de grootste intelligentie op, ook voor Stendhal! Het is de intelligentie, die weinig viriels heeft bij Valéry; alleen maar een overmaat van voelhorens, en dit hele arsenaal beheerst en bestuurd door la Méthode. Voor Mallarmé voel ik veel meer dan voor Valéry, als dichter wel te verstaan. Het proza van Mallarmé werkt eenvoudigweg op mijn lachspieren: het is tè gewild, tè uit-en-weer-in-elkaar-gedraaid, het is het petit-nègre geworden van het Hogere Proza! Wil men klassiek, mooi, sierlik schrijven, goed - dan krijgen we, voor Frankrijk bijv. Pierre Louys, voor Engeland bijv. Walter Pater. Daar geef ik mij direkt gewonnen; en dit is allebei, zover als het maar enigszins kan, verwijderd van Stendhal. Maar Mallarmé's proza is tout simplement grotesque pour avoir voulu être trop bien. Het is tenslotte precies even verkeerd als het geminaudeer van een dame die op die manier meent erg mooi te | |
[pagina 166]
| |
spreken. Er is toch èrgens een grens? (du sublime au ridicule...) Het proza van Valéry vind ik voortreffelik; hij zegt altans precies wat hij wil en is bijna altijd (niet altijd!) onderhoudend. Maar leg jij mij nu maar uit wat er ontbreekt aan zijn stuk over Stendhal - zonder verdere beschouwing van aanhangsels. Dat hij prachtige stukken geschreven heeft: Vinci, Teste, is je toegegeven; maar komt dit niet omdat hij zich daar niet waagde aan iets dat buiten het gebied lag van zijn speciaal vernuft? - Ik herinner mij nu opeens nog een ander stuk, waarbij ik een grimas heb gemaakt van teleurgestelde verwachting, n.l. dat in de eerste Variété over de Eureka van Poe. Dat vond ik vierkant beroerd. Jij? En Poe (en in Poe misschien vooràl Eureka) is een onderwerp dat Valéry toch bizonder “liggen” moet? je kent de prachtige frase van Valéry over hem: Poe est le seul artiste qui ne s'est jamais trompé. Ik kan mij deze uiterste waardering van Valéry voor Poe gemakkelik indenken: een waardering die hij trouwens met zijn grote model Mallarmé deelt. En let nu weer hierop: naarmate de “metode” minder natuurlik, d.w.z. aangeboren, vanzelfsprekend is, wordt het resultaat geringer. Dit in tegenstelling met het idee van V., dat de grootste waarden, of altans alles waar het voor hem op aankomt, verworven kunnen - neen, moèten worden. Juist vanuit een standpunt van zuivere intelligentie gesproken, zou men duizendmaal moeten zeggen: Neen! Ik heb hier werkelik meer vertrouwen in van die oude waarheden als: “Ne forçons point notre talent” en “Schoenmaker, hou je bij je leest”. - Poe is, als kunstenaar, van een véél groter “on- | |
[pagina 167]
| |
feilbaarheid” dan Valéry, omdat die “onfeilbaarheid” hem aangeboren was. Ik ken inderdaad niemand bij wie de scheppingsdaad zozeer vergezeld gaat van het analyserend vernuft, zozeer bevorderd wordt door de intelligentie, als Poe. Maar men krijgt bij hem nooit de indruk dat de matematikus de dichter op zijn knoken tikt, en de volgorde is dan ook déze: Poe, Mallarmé, Valéry - niettegenstaande la Méthode, die eisen zou: Valéry, Mallarmé, Poe’.
Slotwoord van V.: ‘...Ik ben het met je eens dat de “methode” aangeboren moet zijn, maar volgens mij is zij dat bij Valéry dan ook niet minder dan bij Poe, en Valéry's praten over de waarden die verworven moeten worden is m.i. alleen te beschouwen als een reactie op de métier-looze slapheid, die zoo vaak technisch-expressieve impotentie met mystiekerig gezwam over “inspiratie” wil maskeeren. We zijn het dus au fond vrijwel eens, en verschillen voornamelik in den graad onzer appreciatie, vergelijkenderwijs, van Poe-Mallarmé-Valéry.’
Zo worden verstandige mensen het immers altijd eens! Vandaag, bij het overlezen van dit alles, wil het mij voorkomen dat ons meningsverschil vnl. betreft: de graad van wat, in een kunstenaar (Stendhal zozeer als Poe) ‘aangeboren’ en wat ‘verworven’, moet zijn. De rest is weer niets anders dan een partijkiezen met het gevoel, het eenvoudige, eerlike ‘vriend of vijand,’ waaraan alle kritiek onderhevig blijft. |