Vriend of vijand (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
3A. den Doolaard, De Laatste Ronde, Roman van Liefde en andere Noodlottigheden. (D.G.W., geschr. 26 Dec. '29.)Ik vraag mij af wat ik van dit boek gedacht zou hebben indien het een vijf, zes jaar eerder verschenen was, in de tijd, dat ikzelf vóór alles het moderne wilde. Het ging toen om een houding, een geestesgesteldheid, desnoods ten koste van het talent. Liever dan de duizend gelukte boekjes, zo braaf in de Traditie en volgens model, een mislukking desnoods, maar dapper, jong, brutaal. Het boek van Den Doolaard komt voor mij te laat. Indien het voor Holland niet te laat kwam, zou het des te erger voor Holland zijn. Wij hebben in de kunst zó wijs en filosofies de ‘naoorlogs-excessen’ aangekeken, dat het niet alleen kinderachtig, dat het bepaald dom zou zijn ons nu opeens erg druk te maken over een boek dat als één excesse wordt afgerammeld. De persoon, het temperament, als men wil, van de schrijver, kan nauweliks een exkuus zijn. Dat Den Doolaard een jonge man is, en - men heeft het ons met een uitgebreide ikonografie bewezen - een jong sportman bovendien, het is een savoereuze bijkomstigheid misschien, maar niet meer dan dat. Den Doolaard is ook, en dit is van meer belang, dichter. Hij heeft ons een dichtbundel gegeven met een meer ‘moderne’ titel nog dan die van deze roman, doch waarvan de verzen in het teken stonden van een Engelse Hyperion; hij heeft ons een twede bundel | |
[pagina 149]
| |
verzen gegeven waaruit Hyperion nog geenszins gebannen was, doch waarin, aan het eind, enige balladen voorkwamen met een reeds veel persoonliker akcent. Wat brute overtuigingskracht betreft, krijgt men van mij deze hele roman cadeau voor die éne Ballade van de Dry-Gin-Drinkers, en zelfs voor deze drie regels (die ik uit het hoofd citeer):
Ik gooi en jij schiet raak. Maar één van beiden
zal 't eerst zijn armen op de tafel breiden,
terwijl het bloed hem in den gorgel hikt.
Het is in regels als deze dat de jonge Den Doolaard - dichter of schrijver, het is mij onverschillig wat - mij zijn persoonlik talent verraadt. Dat hij schrijven kan, het staat boven enige twijfel verheven; zelfs in deze roman, en ondanks het ergerlik procédé, blijkt dit voortdurend. Den Doolaard is vól jeugd, vól kracht, vól schrijverskwaliteiten. (Dit is de zin die zijn uitgever uit dit artikel moet lichten om in de lijst van loftuitingen op te nemen.) Maar deze verwoed moderne roman, van liefde en andere noodlottigheden, deze roman, die, lezen wij met een glimlach, het razende tempo van dezen tijd weergeeft, lijkt mij vrijwel volkomen mislukt. Het prototype van de energiek-rammelende verhaaltrant vindt men helaas bij Cendrars. Indertijd, toen Cendrars zijn eerste grote gedichten schreef (Les Pâques à New-York, La Prose du Transsibérien, Le Panama), konden wij de illuzie koesteren, dat deze ontboezemingen zó, en niet anders, geschreven moesten worden. Wie uit de trein in een boot, uit de boot | |
[pagina 150]
| |
weer in een trein springt, heeft de tijd niet zijn indrukken neer te schrijven als een Marcel Proust, die, nadat hij opgehouden had te leven, in bed het stromen van zijn bloed kon nagaan. Wij zagen Cendrars, de avonturier, voortdurend in beweging, tussen halfdronken matrozen en melankolieke landverhuizers, zijn manuskript uit zijn koffer oprakelen, vanonder een gescheurd hemd of een gelapte broek, met tandpasta of tabak bevlekt, en er haastig, tussen een paar schokken door, of zich aanpassend aan de deining van een nieuwe zee, een paar beelden aan toevoegen, een ritme weergeven of een kleur, maar bijna altijd direkt en flitsend. Het was eigenaardig, en niet zó origineel als het op het eerste gezicht wel leek (want ook deze Cendrars is bijna geheel uit Apollinaire's Zône voortgekomen), maar het leek niet anders mogelik en het was overtuigend. De Cendrars van de oorlog heeft ons een prozawerkje gegeven waarin wederom de manier onweerstaanbaar triomfeerde: het kleine boekje J'ai tué, waarin een meesterlike harmonie bereikt werd met een paar fragmenten van marsjliederen en het staag aangehouden ritme van vele voeten in een geregelde beweging, een opmarsj in stormpas overslaand. Hij was toen in zijn volle kracht en nauweliks beroemd. Op het ogenblik, filmregisseur van beroep, meen ik, ofschoon nog altijd avonturier, is hij niet meer dan een imitatie van zichzelf, een soort beroemd man, die zijn uitgevers vele boeken verschuldigd is. L'Or (het verhaal van Generaal Suter) was in zijn soort nog eerlik: vanaf Moravagine begint de débacle. Le Plan de l'Aiguille en Les Confessions de Dan Yack | |
[pagina 151]
| |
zijn niet veel meer dan de cabotinage van het Avontuur, op papier gebracht voor filmver bruikers. Dat er een zekere kracht in zit, een zekere bravoure, meer nog dan een zekere kracht, men kan het toegeven. Dat het punt van uitgang van een dergelijke kunst hopeloos vals is, het procédé ervan geforceerd, gemakkelik en ontmoedigend, meer dan enig ander, het lijdt voor mij geen twijfel. Als ik het aan één ding merk, dan is het aan de rancune die ik voel, juist tegen een Cendrars, omdat hij de Avonturier teruggebracht heeft tot het peil van het Parijse variété. Inplaats van de avonturiers, die hij ons beter dan menig ander had kunnen geven (die men zelfs ten voeten uit vindt in een boek zonder enige literaire pretentie, als The Head-Hunters of the Amazone van F.W. Up de Graf), vertoont hij ons filmhelden, vogelverschrikkers in exotiese kostuums, zoals men die in Le Jockey kan zien lopen en La Jungle en soortgelijke nachtgelegenheden, leeg en bedroevend, voor provincialen overtuigend alleen. Dan Yack is een avonturier die men over een paar jaar zal tegenkomen in de étalage van Au Printemps. En wij kunnen Cendrars overlaten aan deze industrie, maar als wij avonturiers wensen te ontmoeten zonder ons te veel te derangeren, grijpen wij terug naar Stevenson, naar Conrad, desnoods naar Somerset Maugham. Het ‘razende tempo’ van Den Doolaard is dat van Cendrars, en de held van Den Doolaard, de jonge sportman Robert Day, is razend en onecht met de razende onechtheid van Dan Yack; dit boek heeft dezelfde fouten, ofschoon misschien niet dezelfde kwaliteiten, als de laatste romans van Cendrars. Het | |
[pagina 152]
| |
verhaal heeft iets van een niet al te origineel Amerikaans film-scenario.Ga naar voetnoot*) Robert Day, die om een ongelukkige liefde zelfmoord wil plegen, wordt in het voorbijgaan gered door een daverende zakenman, een soort film-Löwenstein, die hem voorstelt het grapje over te doen, maar te zijnen behoeve en op een door hem te bepalen tijd. Robert Day akcepteert, wanneer Löwenstein hem drie maanden lang een onbeperkt krediet wil openen. Löwenstein, erg chic, geeft hem zes maanden. Dit is het punt van uitgang en het eerste hoofdstuk. In de daaropvolgende hoofdstukken geeft Den Doolaard ons zijn konceptie van het Leven. Want daar gaat het verder om, nietwaar: op wélke wijze geniet een modern en sportief jonkman, die weet dat hij nog maar zes maanden te leven heeft, van het Moderne Leven? Het razende tempo begint: wij zouden moeten worden meegesleurd - ik voor mij heb voortdurend moeten worstelen. Dat het boek boeiend zou zijn, ik spreek het pertinent tegen. Het is even brokkelig als geaffekteerd en ik veronderstel dat iedere lezer, inplaats van te worden meegesleept, zal moeten worstelen. Met onduidelikheid, met ergerlike hiaten, met getrappel op één plaats, met school-jongens-bluf, met dito naïeveteiten, Het grote, razende leven van de heer Robert Day rolt zich namelik af in déze décors: bergen, auto's, dancings, en bedden. Hij leert dan ook vier vrouwtjes kennen, waarvan niet één het kennen waard is; in werkelikheid is het trouwens viermaal hetzelfde kreatuur. Dan gaat hij | |
[pagina 153]
| |
naar Löwenstein en zegt hem dat hij zijn belofte breekt en voor de zelfmoord bedankt. Hij zou begonnen zijn mij te interesseren indien hij de bankier werkelik had laten zitten. Maar neen - de bankier houdt op zijn beurt een banaal beschouwinkje over vrouwen, en Robert Day, overtuigd en sportief, springt voor hen beiden het water in, overtuigd ook dat hij ‘de whisky pur van het leven heeft gedronken’. De whisky pur? het is mogelik. Meer dan dat is het zeker niet geweest. Evenals bij Cendrars speelt de film Den Doolaard parten. Niet alleen wat het gegeven betreft, maar ook in zijn middelen van expressie. Wat Cendrars, film-regisseur, echter ontgaan kon, ik vind het vreemd dat het Den Doolaard ontging. Den Doolaard heeft een vorming, een kuituur, die ongetwijfeld superieur is aan die van Cendrars: iemand, doorkneed in de Engelse poëzie, had moeten begrijpen dat een boek altijd op een geheel verschillende wijze leeft en bestaat dan een film. Een voorbeeld: het is ongelooflik, voor wie er éven op let, hoeveel gezichten en onderdelen van gezichten: lippen, ogen, kinnen, hoeveel armen en benen ook, en schouders en ruggen, op deze bladzijden voorkomen. Zelfs indien deze roman een film-scenario was, dan nog zou Den Doolaard een schromelik misbruik gemaakt hebben van vergrote détails. Dit is wat ik noemde: het getrappel op één plaats; dit is - om tot de sportman te spreken - wat in een boksmatch zou zijn: overbodige bewegingen, boksen voor de galerij, verspilling van krachten en verlies van punten. In de ronden die Den Doolaard heeft gevochten tegen de ‘materie’, heeft hij een niet | |
[pagina 154]
| |
in te halen tijd in een soort exhibition-fighting zoek gebracht. Hij, die deze dingen zoveel beter weet dan ik, moet weten dat in een film de handeling overwegend is: in iedere film altans die verhalen wil; en wat het verhalend proza betreft, het enige wat ons (ieder modernisme ten spijt) hier aangaat: er kan geen handeling zijn zonder personen, maar één zinsnede, door een personage uitgesproken, kan ons vollediger dit personage doen zien dan drie bladzijden beschrijvingen van zijn blikken, zijn glimlachjes en zijn schouderbewegingen. Hierin alleen reeds zal het verhalend proza altijd van de film blijven verschillen: de pantomime-aantekeningen van het film-scenario zijn wellicht wat dit proza het minst van node heeft; zij zijn hier niet alleen vermoeiend, maar meestal ondoeltreffend. Een andere fout in de techniek van dit boek ligt in de duidelike hiaten. Een modern schrijver heeft het recht te werken met raccourci's, met sprongen, met korte draaien, mits de lijn van zijn verhaal door de verbeelding van de lezer kan worden voortgezet. Het is precies hetzelfde als met sommige lijntekeningen. In deze roman zijn de hiaten echter zó, dat men meer dan eens de indruk krijgt dat de schrijver niet het overbodige, maar het moeilike, heeft overgeslagen. Reeds het opvissen van Robert Day door Löwenstein gebeurt met een razernij (om het geliefde woord weer te gebruiken), die allerminst suggestief, die alleen maar onduidelik is. Men heeft de indruk dat Robert Day het formaat van een schoothondje kreeg door het simpele feit van zelfmoord plegen alleen; hij is verder een druipend stuk parknacht voor den ander, dat hij | |
[pagina 155]
| |
onverschillig achter in de auto dondert. Ik citeer deze zin omdat hij karakteristiek is ook voor een andere vergissing van Den Doolaard: die van krachtvertoon aan te zien voor kracht. Het is niet voldoende met de deuren te smijten, om te doen geloven aan een grote ontembaarheid. Men denke aan deze anekdote betreffende Napoleon en Talma. Talma had brullend als een leeuw de een of andere klassieke held gespeeld. Het publiek, dit moet erbij gezegd worden, had uitbundig geklapt. Onmiddellik na de voorstelling liet de keizer de grote tragediant in zijn loge roepen. - Talma, zei hij rustig, je veux la lune. - Sire! c'est impossible! - Terwijl hij hem recht in de ogen keek, maar zijn stem nog wat liet dalen, zei Napoleon, woord voor woord uitsprekend: - Je le veux. - Talma begreep en speelde de volgende avond dezelfde klassieke held, maar zonder rauwe keel. Hoe weinig Talma ook met de film heeft uit te staan, hier is een principe waarvan Den Doolaard had kunnen profiteren. Nogmaals: hij is jong, vol temperament, en vol schrijversgaven. Het zal hem misschien gelukken in een andere roman ‘het razende tempo van deze tijd’ vast te leggen, wanneer hem dat absoluut nodig lijkt, met meer harmonie en minder gerammel, met meer werkelike kracht en minder potigdoenerij, met meer levenskennis en minder jongensovermoed. Tussen Hyperion en Cendrars kan gemakkelik een stijl liggen, die essentieel de persoonlikheid van Den Doolaard uitdrukt. Want ondanks al het gepraat over gemeenschapskunst, enz. kent men door een boek, door àl de personen van een boek, in laatste instantie | |
[pagina 156]
| |
alleen de schrijver. Ook al had Den Doolaard zijn balladen niet geschreven, ik zou geloven dat hij in wezen geheel anders, of altans oneindig belangrijker is, dan zijn whisky-pur-drinker Robert Day. Robert Day trouwens is, evenmin als één der andere figuren in dit boek, een mens: hij is een reklame voor een zekere mentaliteit, een Chinese schim die voor vitalist speelt; indien hij in werkelijkheid bestaan had, zou hij zijn geweest: een zeer onbeduidende, zij het gespierde knaap, die hysteriese hipjes voor vrouwen aanziet en whisky-pur voor een supreme likeur, en die, ware hij niet in zee gesprongen, het volgende zou verkondigen tot de ontstelde burgerliên: ‘Hier zit de man die door het Leven rent als een race-auto, die danst en drinkt als een motorboot en ski-springt als een aeroplaan, die praat als een cocktail-shaker en de liefde beoefent als een machinegeweer.’ |
|