Vriend of vijand (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend3Brussel, 20 Febr.Het einde van dat artikel verleidt mij tot verder schrijven, maar het stuk zou te lang worden en ten slotte kan ik mij hier ook ongedwongener uitspreken dan daar. D.w.z. ik behoef hier mijn krachten niet te verspillen aan nutteloze ‘motiveringen’ zoals Herreman die wenst. De Nederlandse roman die ik daar niet noem (ik heb al zoveel mensen genoemd die met Léautaud niets te maken hadden) was Het Ivoren Aapje van Teirlinck. Als men naar de inhoud informeert, zeggen de mensen die het boek gelezen hebben: ‘Het is het verhaal van een fetichist.’ Die fetichist moet dan toch | |
[pagina 85]
| |
erg diep in het boek verstoken zitten, of geheel overstelpt zijn door de meest onbelangrijke bijfiguren. Ik hoef niet op onderzoek uit te gaan: die man kan niet anders dan akelig tam zijn als fetichist. En bovendien, ik heb de zekerheid dat zijn fetichisme mij geenszins zou schadeloos stellen voor de vervaarlike deftigheid waarmee het hele dikke boek wordt verteld. Men heeft in de laatste tijd telkens weer de afwezigheid van een werkelike Nederlandse romankunst gekonstateerd. Het artikel van Bloem in De Gids vooral was mij geheel uit het hart gegrepen. De slotsom daarvan? drie of vier genietbare auteurs: Willem Elsschot, Nescio, Buysse en misschien nog iemand. Het is des te bedroevender wanneer men bedenkt dat deze heren inderdaad sympatiek zijn, maar in de eerste plaats: omdat zij zich hun grenzen bewust zijn, omdat zij zonder ophef en zonder gegorgel van kunst weten te vertellen; als wij dit gezegd hebben, blijft ons alleen nog maar over te erkennen dat hun werk verre van groot is. Greshoff (in zijn lijst van eventueel in het Frans te vertalen proza) heeft grotere namen bijeengebracht, maar was goedbeschouwd nog zeer optimisties. Anthonie Donker (in zijn bespreking van Bastiaanse's literatuurgeschiedenis) schreef: Naar Europeeschen maatstaf gemeten is onze romankunst zeker niet belangrijk. Ze mag er, met Couperus, Streuvels en desnoods Van Schendel zijn, maar groot is ze niet... Met Streuvels en dan desnoods Van Schendel? dat begrijp ik niet. Van Schendel is ten slotte de enige geweest die een werkelike grote figuur heeft gekreëerd: Tamalone, en dan was die figuur nog on-Hollands. En daar wringt hem de schoen: ik vraag | |
[pagina 86]
| |
mij af wat zelfs Van Schendel van zijn Tamalone zou hebben terecht gebracht, had hij zich de verplichting opgelegd hem in een Hollandse omgeving te doen optreden, hem te omringen door Hollandse personages. Het is waar dat de middeleeuwse sfeer hem misschien nog zou hebben gered. Maar een roman in onze tijd spelend, en in Holland! de kritici die zo klagen, geven zich geen rekenschap van de handicap die een schrijver te overwinnen heeft, als hij onder die omstandigheden een werkelik grote roman zou willen geven. Holland is een land voor binnenhuis-tragedies, en als men het zo inziet, is De Roman van een Gezin het prototype van de Hollandse roman zoals hij voor de middenstand altijd dreigt te zijn. De grote Hollandse konflikten zijn die welke men zo uitgebreid beschreven vindt in Op Hooge Golven en De Stille Lach. Het is vrij zielig, maar wat valt er eigenlik aan te doen? Trouwens, iedereen is het erover eens dat Van Deyssel een veel groter schrijver is dan Robbers, maar Een Liefde is éven onleesbaar als roman, als de boeken van Robbers, even kleinburgerlik en zwaar-op-de-hand. Heel de smaak, de verfijning en het ‘kosmopolitisme’ van Louis Couperus zijn nodig geweest om de episode te redden die zich afspeelt tussen Eline Vere en de operazanger Fabrice. Een beetje te veel ernst, te veel belichting van een verkeerde kant, en het was een hopeloos bête geschiedenis geworden. De grote waarde van een roman als Eline Vere is (behalve dan de taal, die nog niet door het Nieuwe-Gids-jargon besmet was) dat de liefhebbers van de leestrommel er zich, behoudens enkele bezwaren, te- | |
[pagina 87]
| |
vreden mee hebben verklaard, terwijl in werkelikheid het onderwerp verre boven hun wereld uitging. Daarentegen was Een Liefde van Van Deyssel hun veel te moeilik door de ‘kunst’ van het schrijven, terwijl het onderwerp van a tot z uit hun midden gegrepen werd. De noodlottigste ontmoeting, achteraf beschouwd, voor de Nederlandse roman, is geweest die van l'art pour l'art, vertegenwoordigd door de romans à la Goncourt vooral. Toen in een land waar niets gebeurt, waar de namen van de teaters, van de straten en pleinen reeds voldoende zijn om ieder groot gebeuren onwaarschijnlik te maken en zelfs ridikuul, - toen daar opeens tot de boekenmensen doordrong dat men eigenlik ook niets nodig had, dat de ‘vorm’ alles dekte, tot het meest bekrompene, alledaagse en zouteloze toe, toen leek opeens Nederland gered en is men aan het romanschrijven geslagen met een ijver en een middelmatigheid als nooit tevoren was vertoond. En de pedante grappenmakerijen die er opeens als wetten begonnen te gelden! Een van onze beste vertellers was après tout Van Lennep, en Ferdinand Huyck is ongetwijfeld een onderhoudender en een beter geschreven boek dan welke produktie ook van bijv. de heer Querido. Maar op slag was hij door de hoge kritiek veroordeeld omdat hij zijn zaakjes had ‘bedacht’. Iedere romancier echter ‘bedenkt’ tenslotte zijn zaakjes, en wat zo voor het rapen ligt dat het er als vanzelf inkomt, is in een roman meestal het opschrijven niet waard. De heer Querido heeft ook ergens verteld dat Multatuli, met al zijn temperament, de ‘roes’, of de | |
[pagina 88]
| |
‘zwijmeling’ of de ‘vervoering’ der woorden niet kende. God zij gedankt! want had Multatuli die gekend in tienmaal mindere mate dan de heer Querido, wij zouden de roman niet hebben die ik beschouw als de meest levende en belangrijkste Nederlandse, de roman ook die over honderd jaar nog altijd even leesbaar zal zijn: Max Havelaar. - Daar is een enquête voor een literaire revue: vragen aan alle levende Nederlandse auteurs wat zij beschouwen als de meest levend gebleven Nederlandse roman. Ik wed op Max Havelaar, zoals ik in de toekomst zou wedden op Tamalone. Havelaar en Tamalone zijn trouwens, hoezeer verschillend ook opgevat, de twee grootste figuren alweer, door de hele Nederlandse romankunst voortgebracht. Als ik een biblioteekje moest samenstellen van tien delen Nederlandse verhalen en romans, ik zou daarin brengen: Max Havelaar en Woutertje Mieterse, de eerste verhalen van Van Schendel en de twee Tamalones, dat zouden al vijf delen zijn, - en wat de rest betreft: Eline Vere, Van Oude Menschen, de Dingen die voorbijgaan, nog een roman van Couperus, waarschijnlik, en voor de twee laatste delen: bijv. een roman van Willem Elsschot, en Komen en Gaan van Maurice Roelants. Maar alleen de eerste vijf zou ik zonder aarzeling opnemen, over de rest zou ik vragen te mediteren, als het er ernstig op aan kwam. Tot het vervelendste en platste wat onze romankunst heeft opgeleverd, behoren voor mij boeken als Geertje, Een Huis vol Menschen en de z.g. Italiaanse vervolgromans van de Schartens; tot het meest opgeblazene en smakeloze, alles waarvan de heer Que- | |
[pagina 89]
| |
rido zich heeft ontlastGa naar voetnoot*), tot de folklore, zonder énige andere betekenis, alle verhalen over Gelderse, Brabantse, Vlaamse en andere boeren, over het vissersleven en de bizondere stank van de voddenrapers; tot de meer of minder behoorlike leestrommel-lektuur, vrijwel alle schrijverij van onze 1001 dames-auteurs en van de heren-auteurs die zich inspannen daarop te lijken, bijv. de heer Van Hulzen. Die dames-auteurs spreken in alle landen gelukkig voor zichzelf; van de 1001 is er altijd precies 1 die talent heeft, in Holland, zegt men, mevrouw Carry van Bruggen of mevrouw Top Naeff. Ze hebben van alles bestudeerd, van het moederschap tot de toneelwereld toe, ze schrijven meestal korrekt en dikwels met grote vaardigheid, en toch heeft men altijd het gevoel dat het een zouteloos gekwetter is, en dat ze bezig zijn een tijd te verliezen die oneindig beter benut ware met de beoefening van andere werken. Men zou ze niet genoeg dit aforisme van Epiktetus kunnen voorhouden, dat wie een rol speelt die hem niet toekomt, twee rollen verknoeit, de rol die hij zo slecht speelt en de rol die hij goed had kunnen spelen. Alleen, als men ze van dichterbij bekijkt, gaat men ook weer twijfelen. Heeft niet laatst een uitgever de aardigheid bedacht, onder voorwendsel dat zijn boek Onze Mei moest heten, om portretten van die dames bijeen te brengen uit heur kindertijd, zo tussen de 6 en 12 jaren? De Franse surrealisten hebben een ge- | |
[pagina 90]
| |
slaagde grap uitgehaald, toen zij in hun blad een foto gaven van al de kapotte rombières die ééns per jaar samenkomen, in de meest literaire mantels die men zich denken kan, om over de Prix Fémina van La Vie Heureuse te beraadslagen: Sans commentaires! hadden ze daaronder gezet. Het schijnt dat die beraadslagingen in déze toon plaats hebben: Men bespreekt bijv. Les Conquérants van André Malraux; één van de dames zegt dat het boek niet in aanmerking komt, zijnde eigenlik geen oeuvre d'art. Een andere dame staat op: - Comment, ce n'est pas une oeuvre d'art? Madame Myriam Harry, qui est une grande artiste, dit que c'est une oeuvre d'art! N'est-ce pas, chère amie? - Dat zijn de Parijse schrijvende dames, die tenminste tot op hoge leeftijd nog aan de liefde doen. Wat nu de Hollandse betreft, stel dat men ze ook eens bijeen dreef en er een grote foto van maakte. Wie ter wereld zou kunnen zeggen wat ze behoorden te doen, als ze ophielden met schrijven? |
|