Voor kleine parochie (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend
[pagina 78]
| |
5Fragment van een niet verzonden brief aan P.v.O....Ik heb gisteravond geworsteld met De Anatomische Les van Marsman. Het is weer om te rillen zo gewichtig. Een dergelijke toon is door iedereen aan te slaan die zich twee maanden lang met overtuiging aan de ondeugd overgeeft: c'est simplement une habitude à prendre. Marsman is vol talent en ook als kritikus dikwels intelligent, maar zijn krities jargon maakt mij van hem afkerig; ik moet erdoorheen bijten om te kunnen slikken wat erin opgesloten zit, terwijl het bedoeld is als een heerlikheid op zichzelf. Het is een treurig soort literator, dat zich bij deze taal voelt zwijmelen - de lach, de glimlach zijn ten enemale veroordeeld als laag-bij-de-gronds en ‘gemakkelik’; de dichter is de man die zwoegt, en als-i in proza spreekt, zal-i orakelen. Sedert Valéry verklaard heeft dat hij alles wantrouwde wat hem gemakkelik afging... (Alsof Apollinaire, die een wijsje floot bij het verzen schrijven, niet, onder ons gezegd, een oneindig groter dichter was, niet oneindig meer ràs vertoonde, in één woord, dan enige Valéry's bijeen, maar soit!) En ik zou er misschien nog zo veel niet op tegen hebben als het resultaat ook tot in zijn kern dat estetiese zwoegen beloonde. Maar wat Marsman bijv. over Marnix Gijsen zegt - als je daarin de literaire humbug wegcijfert en de vervloekte manie om een dichter als een wereldwonder voor te stellen en over een dichtregel te spreken als over een wagenlading verrassingen - als je de goedkope en gemakkelike boerenbedriegerij | |
[pagina 79]
| |
van zijn orakeltoontje schrapt, dan zegt hij feitelik twee of drie doodgewone, min of meer juiste dingen. Even onbelangrijk vind ik het stukje over Van Schagen. Dergelijke gruwelik zorgvuldig gekomponeerde kritiekjes - een man waar iets meer in zit dan een literator, een man met het grootste, het fijnste begrip toch van literatuur en leven, een Stendhal, veegde er zijn achterkant aan af. Zoiets is ook gemakkelik gezegd, zeker, maar geen zier gemakkeliker, wil mij voorkomen, dan de zo speciale woordjes die de heer Marsman met zoveel toewijding aaneenrijgt. Ja, je hebt gelijk, die heren weten wat. Ze weten wel wat. Maar ze weten het nooit behoorlik te vertellen, ze bederven het altijd door hun grondig bedorven smaak; ze styleren er zich nog altijd op, de man te zijn die over Kunst sprekend, het met verdraaide oogballen doet. En ik vraag mij af, met een waarlik éven grote ernst als die welke zij aan die houdinkjes besteden: voor wie die verdraaide oogballen, en de rest? Voor jou? voor mij? of voor de verblufte man die op eigen voeten nooit één stap in de kunst heeft gedaan en die er na honderd lezingen nog altijd vóór is gebleven? Het is het poverste en het onverdragelikste wat ik ken: dit soort tempelgeheimenissen, dit fakirisme in de literatuur. Tahra Bey stak naalden door zijn wangen en door zijn voorarmen, - dit is, heeft de wetenschap uitgemaakt, voor ieder mens met gezond bloed zonder enig gevaar en bijna zonder pijn te doen, - Tahra Bey heeft altijd geweigerd een naald door zijn navel gestoken te krijgen, of elders. Het toontje van Marsman, het is het effekt maken met de naald door de wangen: de gewone man kan het zo gauw niet, er | |
[pagina 80]
| |
hoort ièts toe, maar dat iets wordt sterk boven zijn waarde aan de man gebracht, aan de gewone man voornoemd, wel te verstaan. De heer Marsman is dichter, in grote mate dichter; het zou een plezier kunnen zijn iemand met onbedorven smaak over de verzen van de heer Marsman te horen spreken. De heer Marsman heeft, behalve zijn dichterstalent, ook enige kritiese gaven, maar zijn vermogen de brave lezer te overdonderen, is de verwerpelikste eigenschap van de literator. Er staan alinea's in zijn boekje, zo smakeloos, zo would-be en zo pedant, dat ieder behoorlik mens zichzelf verbieden moest ze te begrijpen. ‘Dat is nu de taal van de echte Dichter!’ zegt een snobisties publiek. Duizendmaal intelligenter de eenvoudige man die zegt: ‘Ik drink liever een glas bier.’ Een dichter zou zich schamen zo te spreken tegen zichzelf, hij heeft er geen behoefte aan, en als hij er behoefte aan had, zou hij een zielig dichter zijn; waarom zou hij het dan moeten doen tegen ‘de mensen’? Trouwens, je kent de resultaten: Coster over Dostojevsky, Bruning over Baudelaire, het is zowaar bijna voldoende om iedere lezer met enige eigen smaak, als hij niet reageert, van Baudelaire en Dostojevsky weg te schrikken. De heer Marsman heeft kritiese gaven, maar 50 procent minder dan hij zou willen doen geloven. Het is misschien mijn ongeluk dat ik, met de beste wil van de wereld, niet langer dan drie bladzijden hem volgen kan zonder onwillig te worden en ongelovig voor al wat hij verder te vertellen heeft. Hij weet het ook werkelik bijna altijd tè goed: als daar niet zijn talent van dichter was, men zou zeggen: het is het kenmerk | |
[pagina 81]
| |
van imbeciliteit. Er is maar één waarheid, verklaart hij bij het begin van een rede, en wie het anders zegt, zegt het precies en volkomen verkeerd. Die éne waarheid, zoals je weet, bestaat, en zij is, nietwaar, deze: dat de man die haar meent te kennen op een andere dan zeer beperkte en individuele wijze, en dit dan nog in allerlaatste, of allerhoogste, instantie - dat die sukkel dan juist zover gekomen is dat zijn weten gelijk staat met niets weten. Tenslotte speel ik zoiets als Sokrates uit tegen de literator Marsman. Veronderstellen wij een even grote mate van intelligentie bij de twee, dan is een denkend volledig mens altijd een heel stuk meer waard dan een denkende volledige literator; de literator Marsman, gedurende zijn lezing over literatuur, zij het op literaire wijze, geen rekening gehouden hebbende met enige zeer eenvoudige, zuiver menselike bevindingen ten opzichte van de waarheid, zegt het, zijn literaire pedanterie en andere literaire volkomenheden ten spijt, precies en volkomen verkeerd. Het spijt mij voor de dichter Marsman wiens talent voor ons beiden vaststaat, - waarom? jij zult het in tien bladzij den tienmaal vollediger zeggen dan ik, maar ik geloof dat je niets zult hebben tegen deze kwalifikatie: om een onmiskenbaar dichterlike toon. De literator Marsman heeft, voor al de apodiktiese uitspraken die hij ons in De Anatomische Les toedient, één garantie: zijn literaire orakeltoon. Het is lang niet hetzelfde. Degenen voor wie déze toon voldoende garantie is, laten zich vijf op de tien keer knollen voor citroenen verkopen; meer valt er waarlik niet van te zeggen. Het is, op literair gebied overgebracht, hetzelfde publiek dat gans verbluft naar huis is ge- | |
[pagina 82]
| |
trokken nadat het Tahra Bey ‘zùlke lange naalden’ door zijn wangen had zien steken.Ga naar voetnoot*) |
|