weet dat de heer Farrère Louys zijn meester noemt, zoals iedereen weet dat de heer Farrère twee genieën heeft gekend: Louys en Loti, zijn andere meester, - deze verering had hem leliker parten kunnen spelen. Hij heeft sedert lang verklaard dat Psyché het levenswerk van de overledene vertegenwoordigde; dat Louys er - men weet niet goed: zes of twaalf jaar, aan had gearbeid; dat hij, Farrère, hem zelfs voorgesteld had eraan mee te werken en dat de meester had geantwoord: ‘Neen, waarde vriend, wij beiden zullen nog wel eens samenwerken, maar niet hièraan...’ Louys was een beminnelik, zich nimmer op de voorgrond dringend en uiterst hoffelik mens, naar het getuigenis van een ieder die hem van nabij gekend heeft.
Het is des te pijnliker, gegeven de sympatieke figuur van de schrijver, wanneer men, na een lezing van deze roman, die hij zelf nooit heeft willen uitgeven, erkennen moet dat hij er wellicht een betere kijk op had dan zijn vereerder, de heer Farrère. Hetlevenswerk van een groot schrijver is altijd een zeer précair ding; het is of een monument, of een ontgoocheling. Psyché lijkt helaas zeer veel op het laatste. Het is het gegeven van Aphrodite hervat: de grote liefde die haar bevrediging nauweliks overleeft; maar wat in Aphrodite een groots en wreed karakter had, is hier verbleekt tot iets treurigs en algemeens. Wij spreken nu over de inhoud. De stijl is, als altijd bij Louys, onberispelik, de taal van de grootste zuiverheid. De soberheid van zijn syntaxis is er een die, oppervlakkig beschouwd, aan armoede zou kunnen doen denken; in de meest lyriese passages, bij het grootste élan en als