Voor kleine parochie (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend8Brief aan Gerard aan Eckeren, redakteur van Den Gulden Winckel.Brussel, 9 Sept. '27. Mijnheer, Ik neem de vrijheid u te schrijven omdat het geval De Zondaar, dat een groot deel van uw laatste D.G.W. inneemt, mij werkelik heeft geïnteresseerd. Het wil mij namelik voorkomen dat in deze zaak het angstig gepraat over pornografie verschillende kwesties heeft verplaatst. De Zondaar een pornografies boek? het is toch eigenlik te belachelik om erover te strijden. Wordt in Holland de zo ernstige heer Zola soms nog altijd aangezien voor een pornograaf? Het ligt niet direkt in mijn bedoeling een vergelijking te treffen tussen mejuffrouw Smeding en Zola, maar toch: als Zola niet bepaald een pornograaf was, is de auteur van De Zondaar het ook zeker niet. Een andere vraag is, of een vrouw die een wat men noemt ‘gedurfd boek’ heeft geschreven, na twee drie onbeholpen aanvallen al enig recht krijgt op de martelaarsfiguur. Dit lijkt mij de belachelikheid van | |
[pagina 41]
| |
de andere zijde. De heer Pannekoek heeft door zijn interview zeker nieuw licht op de zaak geworpen; dat hij mejuffrouw Smeding er een dienst mee zou hebben bewezen, valt te betwijfelen. Men vraagt zich in de eerste plaats af waarom mejuffrouw Smeding dekking schijnt te zoeken achter de tendenz, die zij met haar kunst in verband brengt. Tendenz alleen heeft nooit iets voor, of tegen, de kunst gedaan. Het is of mejuffrouw Smeding tracht te ontkomen aan de vraag: ‘U, kunstenares (uw recht op tendenz volgaarne erkend), heeft u zich ook de zogenaamd pornografiese gedeelten van uw boek volkomen ingeleefd? heeft u ze ook met liefde geschreven?’ - En als zij rondweg ja zei; wat dan nog? Wat uw tegen de heer Nijhoff gericht artikel betreft, de heer Nijhoff heeft waarschijnlik, evenzeer als u, gelijk. U stelt zich met zijn verzekeringen alleen niet tevreden, en het is uw goed recht; dit neemt niet weg dat in sommige omstandigheden de blote verzekering van de man van smaak het - hoe zal ik zeggen? - het heiligste is wat hij te geven heeft. De smaak van de heer Nijhoff verzet zich tegen De Zondaar en doet hem het boek zelfs als pornografie verwerpen (wat mejuffrouw Smeding niet dan aangenaam kan zijn). Het grappige is alleen dat ook den heer Nijhoff het woord ‘pornografie’ veel te snel uit de pen schijnt gevloeid, en dat hetgeen hij wèl als zodanig aanvaardt evenmin die titel verdient. Als hij zich eens liet verleiden om die ‘pornografiese’ passages van Anatole France te citeren? En wat Pierre Louys betreft, die wèl pornografie gepleegd heeft, voornamelik op latere leeftijd, ik vrees dat de heer Nijhoff alleen nog | |
[pagina 42]
| |
maar aan Aphrodite en Le Roz Pausole denkt, boeken die tot wat men in Frankrijk noemt ‘la littérature galante’ (dat is: noch ‘érotique’, noch ‘scatologique’) behoren, - en u zult het misschien met mij eens zijn dat de Fransen op dit gebied deskundiger klasseerders dan de meeste Hollanders zijn. De pornografiese boeken van Louys heten: Poésies érotiques; Pybrac, Manuel de Civilité à l'Usage des Jeunes Filles du Monde; Trois Filles de Leur Mère; Histoire du Roi Gonzalve et des Douze Princesses. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Nijhoff ze niet kent, of hij zou van Louys' vrolike pornografie niet gesproken hebben. Wat hij bedoelt, heet met een Nederlandse boekhandelaarsterm, geloof ik: ondeugend, en de niet-vrolike pornografie van De Zondaar: zedenstudie. Ik zou wat ik zeggen wilde als volgt kunnen resumeren: àls De Zondaar pornografies aandoet, kan het alleen zijn door gebrek aan talent. Ik bedoel: denk u een dergelijk onderwerp in door een Dostojevsky behandeld, niemand behalve misschien de koster van Modderdijk zou zich geroepen voelen van pornografie te spreken. Mejuffrouw Smeding verdedigen tegen de aantijging van pornografie is haar dus m.i. geen dienst bewijzen op een ander gebied dan dat van de burgerlike achtenswaardigheid, of, misschien, van de reklame. Geloof mij, mijnheer, met beleefde groeten, hoogachtend. | |
[pagina 43]
| |
Ballade der Polderlandse Onrustige Kapoenen. (Geschreven bij het verschijnen van Nijgh en van Ditmar's boekje: Wat de Pers zegt van ‘De Zondaar’ door Alie Smeding.)Mejuffrouw Smeding heeft het boek gebaard
dat Polderland een noodkreet zou ontlokken.
Elk kunstman heeft er zich op blind gestaard
om er zijn klein artikel uit te fokken.
Borel zelfs voelt zijn rein gemoed bezwaard,
hij keek nooit verder dan Kwan Yin haar rokken.
Een oude viespeuk kwijlt licht in zijn baard,
maar hij's geschoren, en hij luidt de klokken:
‘Blijv’ Polderland voor déze taal bewaard!’
De - ◡ Rozewater zijn fameus geschrokken.
De stok in 't hoenderhok geeft steeds misbaar,
de knorkapoenen wagglen rond hun hokken.
Hopman en Lapidoth zeggen: ‘'t Is waar
misschien, maar 't kan zo èrg veel mensen schokken.
Een onbekende mag zo schrijven, maar
mejuffrouw Smeding kan veel kopers lokken...’
Sade! Restif! Cleland! waakt over haar!
hoedt u voor de oude bokken die gaan mokken:
Polderland's leestrommels zijn in gevaar!
De - ◡ Rozewater zijn fameus geschrokken.
't Verhaaltje is minder sterk toch dan gewaagd,
een goede maag kan heel wat sterkers slokken.
Een leraar, door zijn vrouw, in bed geplaagd,
krijgt bijgevolg plezier in dienstbre sokken.
Het komt méér voor, en Meester Ritter vraagt
| |
[pagina 44]
| |
vol weemoed: ‘Hoe ver zijn wij?’... Zonder jokken,
het is niet ver: Polderland blijft wel Maagd.
De Zondaar is wat boers en wat betrokken,
Louys, zegt Nijhoff, heeft hem meer behaagd.
De - ◡ Rozewater zijn fameus geschrokken.
Envoi
O Goddlike Aretino! daal op aard,
één oogwenk, om van schateren te stokken,
en trek dan elk kapoen wat aan zijn staart:
Die - ◡ Rozewater, zo fameus geschrokken!Ga naar voetnoot*)
|
|