Voor kleine parochie (Cahiers van een lezer)
(1931)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend7Gistoux, Juli '27.Al deze dagen hoofdpijn gehad, af en toe een lichte duizeling en vermoeidheid in het achterhoofd; tevergeefs beproefd op te schieten in Diderot, Toergenjev en de Prince de Ligne; alles lijkt mij of te zwaar of oninteressant. Ik maak uit Mes Ecarts van de laatste toch de volgende zin los, die mij voor Dirk Coster geschreven schijnt en die ik hem misschien nog eens zal toedienen: Tous ces prétendus délires sublimes sont aux dépens de l'instruction, ou sont des accès de vanité qui couvrent l'ignorance ou le défaut de logique. Het soort waarheden dat alleen de man van geest ontdekt. Mensen als de Prince de Ligne bewijzen ons dat geest volstrekt niet altijd een middel is om oppervlakkig te schitteren. Trouwens, dezelfde man schrijft deze maxime, die toepasselik zou zijn op het soort Cocteau (een jaar geleden zou ik dit niet hebben toegegeven): Voyez les comédies, les livres et les conversations qui sont toutes à l' esprit; cela fait le même effet que les feux d'artifices; on en sort toujours triste; on est fâché de n'avoir eu que du bruit, et qu'il n'en reste rien, absolument rien.
***
W. is hier; wij praten veel. Ik heb erkend in een gesprek over het al of niet zichzelf in het spel brengen | |
[pagina 34]
| |
van grote schrijvers, als enige die objektief en kompleet heeft vermogen te zijn: Balzac. (Shakespeare ook, maar als tragedie-schrijver had hij op dit gebied een minder grote moeilikheid te overwinnen.) Maar Balzac, hoe bewonderenswaardig ook, heeft mij nooit werkelik geïnteresseerd. De boeken waarin ik mij heb voelen opgaan: Stendhal, Le Petit Ami, Tinan, Gide, Barnabooth, zijn diep persoonlik. Aan de andere kant zijn er boeken die ik, om een te voortdurende persoonlikheid, onuitgelezen heb weggelegd: Amiel, Un Homme Fini van Papini; waarschijnlik is een zekere vermomming dus toch gewenst. De proef overdoen met enige vermaarde autobiografieën: Casanova, Monsieur Nicolas. Ongelukkigerwijs zijn het zéér dikke boeken die niet alleen belangstelling eisen, maar een belangstelling met groot uithoudingsvermogen, een die zonder te veel moeite ook alle herhalingen verteert. Bij Casanova, van wie ik toch zeer veel verwacht, heb ik mij altijd onzeker gevoeld zodra ik zijn voorrede achter de rug had. Dan begon ik te voelen dat het deel in mijn hand het eerste was van 10 of 12 delen. | |
Augustus.Het is opmerkelik zoals een lezer tegenover zichzelf verraad kan plegen; het hangt soms af van de eerste twee bladzijden, van de temperatuur in de kamer, van wat men in zijn maag heeft misschien, van het gesprek dat men voor het lezen had. Ik heb nu achter elkaar 4 delen van Casanova verslonden en ben geneigd hem te beschouwen als | |
[pagina 35]
| |
een ideaal in de literatuur. Zich eerst volkomen uitleven, en dan op 70jarigen leeftijd al het verwerkte op schrift brengen, het is wonderbaarlik. Een dergelijke werkzaamheid van de geest (ik zeg niet eens van het geheugen, ik neem aan dat een groot deel, het grootste misschien, verzonnen is) na een dergelijke werkzaamheid van het lichaam, grenst aan het bovenmenselike. Ik had gedacht trouwens alleen een boeiende opsomming van daden te vinden, maar neen, de psychologiese kennis van deze avonturier is boeiender nog, en somtijds verbluffend. Vgl. daarbij een Proust, die schrijft en schrijft en schrijft, tot de dood erop volgt, in bed. (Die ook eerst geleefd heeft, zal men zeggen. - Goed, maar ànders.) Men kan tegenover Casanova ook plaatsen de mémoires bijv. van een Boni de Castellane: haastig geschreven, in korte mededelingen van feiten, vervelend tenslotte in hun voortdurende oppervlakkigheid. Wanneer de feiten voor zichzelf moeten spreken, moet tenminste die àndere kunst beoefend worden, van ze te kiezen en te rangschikken. Boni is de werkelike man van aktie alleen, die meent dat een verslag volstaat. | |
[pagina 36]
| |
lijktmij de hele Engelse literatuur soms kinderachtig, en deze Engelsman is zeker geen uitzondering, al is hij een mokkend kind dat niet meer met de anderen wil spelen. Men glimlacht om de koppigheid van zijn levensbeschouwing, die de mensheid verantwoordelik stelt voor eigen verbittering. Het is typerend de man waar Malraux van sprak: die zich uit zwakheid aan zijn principes vastklampt, die i.c. uit vooroordeel een ‘tragies leven’ wil lijden. Een zekere vastheid van karakter daarin, ja. (Dat had BazarovGa naar voetnoot*) ook; alleen, Toergenjev was zo handig hem op jeugdige leeftijd te laten doodgaan, zodat de mogelikheid van een reaktie werd opgeheven.) Byron's karakter was sterk genoeg om hem van zichzelf een wandelende reklame te laten maken voor zijn kinderachtige levensopvatting. Hij is trouwens vóór alles een held voor kinderen, voor jongelingen om en bij de puberteitsjaren; het is grappig te bedenken dat hij voor zovelen misschien een morele steun is geweest. Hij was zeker ook een minder groot dichter dan een groot akteur, ofschoon men aan zijn boosheid, die hem wel het meest van zijn landgenoten onderscheidde, moeilik twijfelen kan.Ga naar voetnoot**) De Engelsen die zonder zijn boosheid waren, hebben altijd gestreefd naar een traditionele, pure schoonheid, | |
[pagina 37]
| |
die te symboliseren zou zijn door de vrouwen van Alma Tadema. W. zegt zeer terecht: ‘Zelfs in een Engels detektive-verhaal komt die vrouw voor.’ Zelfs bij Spenser, zelfs in de Arthur-verhalen, bij Mallory, is de dichter altijd doordrongen van dàt schoonheids-ideaal. Het enige universele genie dat de Engelse literatuur bezit (buiten Shakespeare) is wellicht Edgar Poe; als men bedenkt dat hij Amerikaan was, en in Amerika leefde, is hij ontstellender dan Shakespeare. Het is dus bijna vanzelfsprekend dat zelfs de Engelsen hem nog altijd wantrouwen. Hij is ‘weird’, dat is heel iets anders, menen zij, dan de dichter die streeft naar ‘real and pure Beauty’! Een schoolmeester-esteet als Matthew Arnold lijkt hun eigenlik een veel voornamer figuur; misschien, als zij eerlik waren, zouden zelfs de verlichte Engelsen bekennen zich eigenlik meer aangetrokken te voelen tot George Eliot of Charlotte Brontë.
* * *
Nu ik hem het geestenboek van Florence Marryat gegeven heb, schijnt W. gekweld door het probleem van het leven hiernamaals. Bewijzen voor: ernstige mensen als Wallace, Stead, Crookes, Oliver Lodge; het is merkwaardig, zegt iemand, dat de grootste voorstanders van het spiritisme Engelsen waren, weinig impressieve mensen, koele temperamenten. Maar hun kinderlike afwezigheid van twijfel? Goed, in ieder geval, het hallucinatie-argument lijkt mij goedkoop en onwaar. Er moet iets zijn: ware het een zuiver spelletje met ‘ektoplasma’. Maar dan nog: de betékenis van die spelletjes? | |
[pagina 38]
| |
Laat ons gerust een ogenblik toegeven dat er een voortbestaan is. Dan: De mensen die er zich mee bezighouden, zo lang voor hun dood, lijken mij ongezond. (Een akelig woord, waarvan men een wapen kan maken tegen de mensen die het voortdurend gebruiken.) Wij zijn klaarblijkelik geplaatst in dit leven om ons met dit leven bezig te houden. Mij ontgaat die liefhebberij zich ernstig bezig te houden met problemen waarvan de gegevens ons ontbreken, en, zolang wij in dit leven zijn, zullen blijven ontbreken. Ik bedoel: als er een voortbestaan is, laat ons eerst doodgaan en wij zullen er verder, en misschien met enige kennis van zaken, over spreken. Maar als er straffen werden uitgedeeld voor de tot zolang betoonde onverschilligheid? Dan zullen wij die straffen ondergaan. En daarna onze lesjes leren. En die lesjes beter leren dan de anderen, die zich allerlei vooropgezette denkbeelden hebben gemaakt. Want tegenover een werkelikheid geplaatst, zouden wij die, zonder meer, weten te aanvaarden, met dezelfde eenvoud waarmee wij nu alle hypotesen verwerpen. Er zijn nog te veel genietingen voor ons in dit leven. Als de mogelikheden van praktiese liefde voorbij zijn, als het reizen moeilik wordt, als het avontuur, ook in onze verbeelding, zal hebben opgehouden te bestaan, als men oud is, of geklasseerd... Inderdaad, voor hoevelen der ‘overtuigden’ is de overtuiging behalve een troost, een tijdpassering? Ik herinner mij het gesprek met de abbé in de trein naar Parijs, de man die het niet onaardig vond dat ik hem hielp zijn pijptabak doorsmokkelen. Hij gaf toe | |
[pagina 39]
| |
dat het grootste gedeelte van onze beschaafde Europese vroomheid een geval van traditie is. Dat de missionaris, qua avontuur en resultaat (afgescheiden nog van de wenselikheid overal het ‘ware geloof’ te brengen), de interessantste arbeid verricht onder de geesteliken; dat het de man is die de zuiverste reakties verwekt. Later heeft hij mij even uit het veld geslagen door de kategoriese bewering dat geen enkele serieuze filosofie, ook buiten het geloof om, een voortbestaan betwijfelt. Natuurlik, de vraag is: in welke vorm. Het bleke schimmenrijk van de Grieken, de Joodse ‘Schéoll’? Ik hoor Pia weer bedanken voor een dergelijk voortbestaan, bleek en bloedeloos en geluidloos als een soort koele stoom. Ik had het die pastoor moeten zeggen: ‘Zou men, als men nu eens de keuze had, een dergelijk voortbestaan wel aanvaarden?’ Maar hij had niet begrepen, omdat hij, al zijn geleerdheid ten spijt, vermoedelik het idee van pauken en harpen en engelenvleugelen aan zijn hiernamaals verbindt. Het middel voor een rasecht katoliek om aan de hemelscènes van Beato Angelico te ontkomen?... De dood van Sade lijkt mij nog altijd een steun, het beste bewijs van een àndere, (een sterkere) stervensmoed. Misschien ook een beetje reklame-achtig. Maar goed, van een reklame dan toch, die niet in het vermogen ligt van iedereen.Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 40]
| |
Wat het spiritisme en de onthullingen van Florence Marryat betreft, zolang de impotentie voor mij niet dààr is - zo lang tenminste - zal ik een boek als deze Hedendaagsche Mirakelen lezen als de avonturen van Fantômas, aangepast aan de smaak van konciërges met hoger ideaal. |
|