pedantisme dan het nameten en vergelijken van grootheden, vooral bij tijdgenoten? Laat ons aannemen dat Cocteau geen groot man is, maar een bizonder man: misschien kan men dusdoende geitje en kool sparen? Constant van Wessem heeft in Holland een lezing gehouden over Cocteau en een medewerker van Den Gulden Winckel begreep maar niet hoe het iemand ernst zijn kon met de bewondering van een zo nietszeggend kameleontisme. Er is niets aan te doen: serieusheid - levenswijze, godsdienstige, humanitaire, maatschappelike en andere - legt nu eenmaal 80 procent méér gewicht in de schaal, bij het nawegen van een grootheid. Bij alle zelf-serieuzen. D.i. vrijwel iedereen. Men kiest zijn publiek, en Cocteau schijnt te zeer het plechtige te hebben vergeten van het lijden der mensheid en het zuchten naar de Godheid, of desnoods naar goddelikheid, om de meerderheid der kritici, en voorzeker in Holland, gerust te stellen. Men kiest niet zijn publiek, men kiest zijn kritici. Het publiek is willig en knap en doet mee: honderdduizend man achter honderd voorlichters; honderd, waaronder één hoofd-voorlichter, persoonlikheid, erkend, bijgevolg van een vorige generatie; de negen-en-negentig bij-voorlichters de navoelers en vulgarisateurs van die éne persoonlike voeler, de erkende man uit de vorige generatie.
In Nederland heerst de ernst: men vertaalt er Mauriac, de Tharauds, Duhamel. Waarom houdt de heer Van Wessem er lezingen over Jan de Vogelaar? Zijn Thomas à Kempis en de Beweging van '80 er eindelik voldoende bestudeerd?