Hij keek er somber van, hoewel zijn gezicht in gewone doen een optimistisch digestief type vertoonde. Het zag ernaar uit dat hij op middelen zon om al dat opkomen en ontwaken van die divers-gekleurde rassen ernstig te gaan belemmeren.
Maar toen ik hem vroeg: ‘Is het dan onze taak om de ontwikkeling van die mensen bewust terug te dringen?’, toen zei hij: ‘Nee, nee, dat kunnen we natuurlijk niet doen!’, wat mij weer even geruststelde.
Wolken schoven voor de zon en maakten grint en gras bijna éénkleurig. Een stem scheen over ons te komen uit andere sferen: ‘Alles wreekt zich, ook het ene ras op het andere. Alles vloeit, ook de beschavingen. Maar vooral, alles wreekt zich!’
‘Maar daarom juist, hervatte hij, moeten wij ons zo aansluiten.’
Vervolgens ontwikkelde hij, altijd op zijn objectieve wijze, hoe dit plaats zou moeten vinden. Zoveel partijen als er nu in Nederland waren, dat was waanzin. Er moèst orde en eenheid komen; niet dat hij ennesbejer was, maar de boel moest marcheren. Waarom had Frankrijk bijv. niets tegen Duitsland kunnen doen? Omdat er in Duitsland eenheid was en in Frankrijk niet. En kortom, als het nu in alle landen in Europa maar begon te marcheren...
‘Ja, zei ik, dan zouden ze elkaar tenminste nogeens van de aardbol kunnen afmarcheren.’
Hij keek wantrouwig. Nee, dat bedoelde hij toch niet precies. De boel moest alleen maar eensgezind en prachtig marcheren binnen de landen. Hij was een intellectueel, - wat anderen weer noemen: een van de technici van het intellect, doktoren, ingenieurs, mensen die altijd nodig blijven, hoe en hoeveel er ook gemarcheerd wordt. Mensen als ik, onpractisch, contemplatief, op een andere wijze intellectueel, kunnen de werkelijkheidszin van deze mensen nooit goed volgen. Wij hebben altijd te veel noten op onze zang, die hùn ontbreken; en hun zang is soms zo zonder noten, dat wij denken dat zij helemaal niet zingen.