van de oudeheer zeer scherp en sluitend vinden. Iemand die geen ‘baan’ kan vinden, nietwaar, heeft voor deze mentaliteit immers bewezen iemand te zijn die niets waard is, hij moge daarnaast de grootste talenten bezitten.’
‘Nogmaals, zei ik, het is mij best; maar moét ik daarmee rekening houden? Ik heb nooit geloofd aan de superioriteit van het grootste getal. Mijn botsing met deze persterreur is dan ook het simpele gevolg van honderd andere dingen die ik deed en doen moest.’
Hij stak een hand op, als moest hij zich verontschuldigen.
‘O, persoonlijk, zei hij, geloof ik dat de oude ook in dit opzicht gegriefd werd. Ik bedoel: omdat hij ook in dit opzicht geen vat op u had. Had u een “baan” gehad, dan had hij zich immers kunnen beijveren u daarin te schaden. Hij had dan druk kunnen uitoefenen op een chef, die bang zou kunnen zijn voor hem, of voor schandaal, en die zich weer had kunnen excuseren door te zeggen dat hij vreesde voor zijn zaak en niet voor zichzelf. Er is véél kans op dat die chef zo geweest zou zijn, nietwaar? en in ieder geval zou onze oude op zo iemand hebben gerekend. Hij zegt zo graag: “mensen van positie”; maar niet alleen omdat hij een parvenu zou zijn. Een “positie” is iets nog mooiers dan een “baan”, om aan te knagen. Nu is ook deze kans hem ontnomen.’
‘Maar waar wilt u heen?’ vroeg ik, zondermeer te letten op het verontrustende dat een zo directe vraag voor een Indonesiër hebben kan.
‘Kijk, zei hij: dat u hem enige diepe steken hebt toegebracht, niemand zal het wel ontkennen. Maar... kunt u uw tijd in dit land - vooral wanneer u inderdaad hier niet zo lang meer blijven zult - niet beter benutten? U hoort immers tòch in een andere wereld thuis dan deze oude, en u kunt immers niet hopen een dergelijke steunpilaar van de indische samenleving definitief op te ruimen?’
‘Mijn tijd beter gebruiken, zei ik, kàn ik. Maar alles hangt af van het moment waarin je het ziet. Het leven is het leven niet waard, als je niet gratis een paar dingen doen kunt die mis-