Naast de productie van sommige van haar leeftijdgenoten is deze eerste roman van Beb Vuyk nog maar magertjes. Als men hem uit heeft, blijft men zitten met de nasmaak van iets voorlopigs. Beb Vuyk moest een ‘vervolg’ schrijven, ons vertellen wat er verder gebeurde met haar twee jonge planters, ná hun nederzetting op Pulau Lima. Misschien zouden de twee boeken later dan heruitgegeven kunnen worden als één normale roman, waarin het nu verschenene een veel juister plaats zou innemen als eerste episode. Haar belofte van ‘duizend eilanden’ is werkelijk niet bevredigend afgelost door wat vage rêverieën over een jeugd daar doorgebracht en een - overigens voortreffelijk - slothoofdstuk over een reis naar die streken.
Het sociale element in dit boek (zo onmisbaar tegenwoordig voor wie aan kunst wil doen) wordt vertegenwoordigd door de mechanisering en specialisering, waarvan ook het plantersleven te lijden schijnt te hebben. Tegenover de jongeren - planters nu - die van Deventer komen en die uiteenvallen in tuinemployé's, machinekenners, specialisten voor ingenieurswerk etc., allemaal dingen die een mens onzelfstandig maken, wordt de romantiek gesteld van de oude planter die nog alles tegelijk en kortom, een Planter had te zijn. Het gaat niet erg ver, en het wordt waar gemaakt met een heel eenvoudige intrige (opmerkelijk genoeg, voor een schrijfster, haast zonder vrouwen), met een reeks zeer goede ‘sfeer’-beschrijvingen, waarbij de regen (tegen de banale tropenzon) een goed volgehouden muziek maakt, en een paar locale toneeltjes, als pest in een ondernemingskampong en wajang op het fabrieksterrein.
Van werkelijke psychologie geen sprake; dat zou trouwens tegen de eisen van de mode zijn; zoals het weifelloos gebruik van de tegenwoordige tijd, het hele boek door, geheel conform die eisen is. Deze ‘zakelijke’ en ‘naakte’ en ‘directe’ tegenwoordigheid geeft iets schaduwloos, iets armoedigs ook aan de zo geschreven romans, dat men nader zou moeten analyseren. Toch kan zulk proza - als in het onderhavige geval - volstrekt goed zijn. Beb Vuyk schrijft, op een paar stroefhe-