sabé, liggen er als eilandjes tussen; knap werk vóór alles, weg vallend tegen de werkelijke Gide die men er zo vlakbij vindt: die van de indringende, vloeiende critieken, in de eerste plaats de Lettres à Angèle, van de geestige Prométhée mal enchainé, van het ontroerende grote essay over Oscar Wilde, en tenslotte van wat het belangrijkste werk is
uit heel deze periode, L'Immoraliste. Men kan dit laatste werk overlezen; ook in deze tijden van troebelen en politieke actie, in zijn soberheid, zijn tegelijk streng en gevoelig exposé, zijn superieure stijl blijft het niet alleen een van de boeken die de grootste invloed hebben gehad op een groot deel van de franse (misschien moet men zeggen: europese) jeugd, maar een van die weinige schrifturen die zonder belachelijkheid bij het leven van de schrijver zelf ‘klassiek’ mogen heten. In tegenstelling met een soort literair handwerk als L' École des Femmes, waarvan de klassieke bedoeling en de correcte aflevering bij voorbaat het pleit moesten winnen - en natuurlijk wonnen, voor wie dan aan een poverheid van inhoud niet meer denken durft - blijft L'Immoraliste in zijn soort een moedig boek, pover alleen voor hen die, plus royaliste que le roi, om sterkere immoralismen roepen, ook waar zij, meer dan schrijver en hoofdpersoon, onherroepelijk tot de geestelijke bourgeoisie behoren. Dat Gide ook geen ‘immoralist’ zou zijn geweest voor een goed leerling van Bakoenin, was inderdaad altijd duidelijk.
De toegevoegde stukken doen, op het Journal na, helaas eerder denken aan overbodige retouches dan aan werkelijk voor het eerst onthulde schatten. Ik althans zie niet goed wat men hebben kan aan het onaffe scenario voor Proserpine en aan de korte dialoog tussen Minerva en Odysseus die een scène vertegenwoordigt van een voorgenomen Ajax. De nieuwe critische artikelen, als die over het Salon d'Automne van 1904, als de inleiding tot een tentoonstelling van Maurice Denis, een artikel bij de dood van Hérédia en een ander over een boek van Barrès, staan erg bleek naast ander critisch werk. Men ziet het literaire leven uit die dagen, en de plaats die Gide er innam, misschien ook op deze manier nog wat meer ‘van opzij be-