dachte voor een radiorede - ‘dat iemand, die zich schuldig maakt aan persoonsvereering een mentaliteit toont, die van
een 14-jarige niet te boven gaande’ (blz. 79) - zij had er Edu's wonden in het diepst van zijn hart tòch graag voor over, dat al die 14-jarigen ‘hem eens wat nader zouden leeren kennen’.
Men leert gelukkig nog wat anders dan de ontaarding van Multatuli uit het boek van de Schoondochter. Zo weet zij ook nog precies tussen en tegenover welke 14-jarigen zij aan dat souper heeft gezeten, en met wie zij wel en niet heeft gesproken. Volstrekt niet met de heer Götze bijv., en hoe weinig die heer deze Schoondochter kende, springt de onbevooroordeelde lezer dan ook wel in het oog op blz. 95, waar hij haar, die van zichzelf Post van Leggeloo heet, mevrouw Douwes Dekker-Post van Leffelaar noemt. Het was niet van een ‘homme du monde’, zoals het gedragvan mr J.N. van Hall, die aan datzelfde souper nog een ‘raak antwoord’ van de Schoondochter zelf kreeg te slikken, ‘maar homme du monde die hij was, hield hij zich goed’, moet zij hem tot getuigschrift uitreiken.
Na deze beschrijving van het souper zal men zich niet meer vergissen: Edu ‘zonde’ zich nooit in de roem van zijn vader, hij ging uitsluitend naar zulke herdenkingen om de reputatie van die vader diensten te bewijzen en hij had daar zelfs wonden in het diepst van zijn hart voor over, of liever zijn vrouw had die er voor over en hij had het weer over voor haar, omdat hij nu eenmaal zo hoffelijk was, en - de fatsoensfaçade doet de rest. ‘Maar hoe goed hebben die kinderen [Edu en Nonnie] zich hun heele leven gedragen, door nóóit te zeggen, wie hun vader in werkelijkheid was!’ jubelt de Schoondochter dan ook op blz. 256. Weliswaar schreef Edu aan een hem onbekende redacteur dat zijn vader een ellendeling was en aan de hem toen nog onbekende jhr de Kock dat diens opvatting over Lebak hem, zoon, ook de waarheid leek, zodat hij grote behoefte kreeg kennis met de jhr te maken (zie deze brief bij dr Pée blz. 361), maar van ‘anbändeln’ met gezegde jhr was toch ‘niet in 't minst sprake’, en zeggen wie zijn vader ‘in werke-