maer van Twist, onlangs als bijlage gepubliceerd in de dissertatie over die G.-G. van de heer J. Zwart levert hiervoor bijv. een treffend bewijs. Maar de toepassing van dit principe op de kinderen van Multatuli vergde een genuanceerder inzicht dan dat van dr Pée.
Dit zeg ik nu, maar dit zei ik ook al toen ik mijn bespreking schreef. Nadat dr Pée zich afkeurend over Nonnie's gedrag ten opzichte van haar vader had uitgelaten, schreef ik:
‘Het opmerkelijke in dr Pée is echter dat hij Nonnie's recht op vrijheid betwist, en het ongepast vindt dat zij zich aan het gezag van deze vader onttrok, terwijl men Multatuli's brieven aan Mimi, in de tijd dat zij nog een onderworpen dochter was, maar hoeft op te slaan, om te weten dat, volgens zijn eigen opvattingen, hier wel van gerechte vader-droefenis, maar niet van gevioleerd vader-recht kan worden gesproken.
Evenzo is het met Edu gesteld: met al mijn bewondering voor Multatuli en zonder een ogenblik te moeten bedenken aan wiens zijde ik zou staan, is het mij onmogelijk het recht te betwijfelen van deze zoon om deze vader te haten. Multatuli's tweede vrouw, Mimi, is zonder twijfel de beminnelijkste, eenvoudigste, verkwikkelijkste ‘Gefährtin’ van een geniaal en moeilijk mens, die men zich zou kunnen indenken - maar dat Multatuli's eerste vrouw Tine één marteling heeft ondergaan van het samenwonen met haar, dat Tine's kinderen haar tenslotte moesten haten, ook als zij tienmaal zo sympathiek was geweest als zij was en dus tienmaal een engel, men moet op de verkeerde manier multatuliaan zijn om dit niet te kunnen begrijpen.’
Ik cursiveer nu wat het beledigd Fussoen niet duidelijk genoeg schijnt te hebben gelezen. Voor de Schoondochter is alles totaal ongedaan gemaakt, dat begrijp ik, door de lof die ik gaf aan ‘de indringster’, aan ‘mevrouw Mimi’, aan ‘madame Mimi’, aan ‘de maîtresse’; het schuim komt haar op de mond zodra die vrouw in het geding wordt gebracht; haar eerlijk-