ven heeft, waarin het gedicht-in-proza, met wat het aan melankoliese ritmen meebrengt, voortdurend overheerst; ik weet ook dat Galmot, in de brieffragmenten die Cendrars citeert, een werkelike emotie soms wekt, door een lyrisme dat niet alleen menselik, dat dikwels dichterlik is - maar toch! dit alles vertegenwoordigt niet meer dan één kant; vooral wanneer men aan de spionnage of kontra-spionnage denkt, waarmee de jonge Galmot zich een plaatsje veroverde in de journalistiek van de Riviera. Wordt zijn lyrisme, dat op zichzelf beschouwd dikwels faciel is, anderzijds ook weer niet verklaard door ditzelfde verleden? - men voert niet straffeloos jarenlang de pen in de kolommen van Le Petit Niçois. Wat ik van Galmot zou willen weten, heeft Cendrars mij verzwegen; heeft hij, meestal door on weten, maar soms toch ook uit een soort taktiek, verborgen onder de procedure, die het grootste deel van zijn boek overstelpt.
En vérité, besluit hij de haastige notities van zijn 4e hoofdstuk, l' Aventure pour Galmot n'aura été que du travail, du travail, du travail. Met alle respekt voor Galmot, ik geloof het niet. Maar indien het waar was, dan nog zou ik een andere biografie van hem willen lezen, waarin de feiten niet zo dooreengesmeten worden als hier, waarin zij ook, zoveel mogelik altans, tot één schaal worden teruggebracht, en vooral: waarin zij niet, volgens het beproefde systeem-Cendrars, plotseling bladzijden lang worden weggevaagd door z.g. syntetiese reeksen van substantieven, die in werkelikheid niets anders doen dan het gebrek aan informatie maskeren, of aan beeldende kracht.