Tegenonderzoek
(1933)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
te overtuigen van de juiste waarde ervan. Van de koele meren des Doods leek mij in menig opzicht interessant, maar vervelend door langdradigheid; men zou tegen de heersende opvatting in, als experiment mogen proberen een uitgave van dit werk te bezorgen, samengetrokken door Walschap. Niemand beter dan de schrijver van Adelaïde zou dat kunnen doen; het verschil tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ proza en wat er eigenlik bedoeld wordt met de ‘zakelike’ manier zou ieder dan kunnen nagaan. Van Adelaïde gesproken: zou de auteur zich rekenschap geven in hoever hij het katolicisme met dit boek een knauw heeft toegebracht? Ik vermoed dat het hem ontgaan is, maar dat men hem nu wel zal hebben gewaarschuwd, en dat hij in de volgende delen, de levens van Erik en diens dochter, enige dingen zal hebben goed te maken. Een vijand van de katolieken, met een koel-ironies temperament, zou zich in de handen hebben kunnen wrijven indien hij dit boek (vooral het zeer superieure begin) geschreven had. Door sexuele oorzaken die zich, gegeven haar vorming en omgeving, omzetten in een soort godsdienstwaanzin, gaat Adelaïde ten onder. De kracht van het boek, afgescheiden van de sobere en toch zo komplete verhaaltrant, ligt in de atmosfeer: men voelt dat de auteur in dergelijke katolieke dorpen heeft geademd. Hij zou kunnen zeggen dat de katolieke sfeer voor hem vanzelfsprekend, voor de lezer dus bijna bijkomstig zou kunnen worden genoemd, en dat hij in de eerste plaats heeft willen geven: het verloop van een geesteskrankheid. Men zou hem kunnen antwoorden dat wat Adelaïde gek heeft gemaakt, een | |
[pagina 41]
| |
ongevoeliger natuur levenslang tot troost kon zijn geweest. Hij zou weer tegenvoeren dat een grote gevoeligheid als kurieus of interessant, maar meest ook als uitzonderlik en patologies kan worden beschouwd, en dat Adelaïde welbeschouwd een hysterika is, geheel als Eline Vere. En toch behoort hij tot die voor mij sympatieke gelovigen, die telkens een vinger uitsteken naar het hellevuur. Ik heb dit boek met intense waardering gelezen en mij zelfs niet gestoord aan enige smakeloosheden die mij van verschillende zijden werden gesinjaleerd. De scène waarin Adelaïde door haar man in het gezicht gespogen wordt, - een der minder smaakvolle, - is verwant aan een scène in Ce qui ne meurt pas van Barbey d'Aurevilly, de triomf der smakeloosheid overigens, waartegen Walschap, stylisties en menselik, zeer superieur afsteekt. - Het is trouwens evenmin waar dat Walschap, zoals men mij ook zei, door Mauriac beïnvloed zou zijn; veeleer zou hij lijken op Bernanos of zelfs op Julien Green, ware zijn werk minder gekondenseerd. De jong-katolieken kunnen er trots op zijn dat zij deze jonge prozaïst bezitten, die in Adelaïde altans zich een auteur toont van 3 maal de waarde van een Albert Kuyle. | |
[pagina 42]
| |
28 November.Ik leest de eerste lezing van Sade's Justine, niet de tot dusver gepubliceerde eerste lezing, die door de zoveel perversere Nouvelle Justine zou worden gevolgd, maar een daaraan nog voorafgaand kladschrift, ontcijferd en in een keurig uitgaafje aan de man gebracht door Maurice Heine. In de inleiding heet Sade natuurlik weer een genie, een vernieuwer, de uitvinder van dit en dat; hij wordt vergeleken met Stendhal en het scheelt niet veel of de heer Heine zou hem in de plaats stellen van de hele materialistiese filosofie van de 18e eeuw, als zijnde de stoutmoedigste representant, enz. Ik vrees dat Sade met al zijn sterke menselike eigenschappen, karakteristiek de ijver vertoont en het vreesloze van de goede discipel, en dat hij met grote rust stierf voor de waarheden die door anderen waren gevonden. Hij is daarbij zonder enige twijfel een zeer middelmatig auteur. Een enkele maal bereikt hij door zijn temperament een geniale wending of raccourci, maar zijn filosofie is waarlik nogal plat en het administratieve karakter ervan ontwapenend van kinderachtigheid. Deze eerste opzet van Justine, getiteld Les Infortunes de la Vertu sluit zich, grappig genoeg, geheel aan bij de novellenreeks die hij later schrijven zou om een démenti te geven dat hij de auteur van een zo schandelik boek zou zijn, n.l. Les Crimes de l'Amour. Het is vreemd dat deze man, die toch moedig genoeg was, telkens weer moest voorgeven een vriend en een beschermer der Deugd te zijn; misschien heeft de heer Heine gelijk wanneer hij hierin een strategie | |
[pagina 43]
| |
ziet - maar aan de andere kant zijn de Crimes, ook als beschrijving van de ongelukken die de Deugd overkomen kan, weinig overtuigend voor het geheim plezier dat Sade verondersteld wordt erin te hebben gezocht, en op zichzelf beschouwd veeleer vervelend. Er is één uitzondering, het laatste verhaal, Eugénie de Franval, waarvan men een aparte uitgave moest maken; niet alleen is het boeiender, en openliker amoreel dan de andere, maar even snel en toch minder vluchtig en droog opsommend geschreven; de personages zijn iets meer dan marionetten, men voelt hier duidelik de bewondering van Sade voor Franval, de libertijn die zijn eigen dochter opkweekt om ééns een ideaal-minnares in haar te bezitten. Een raccourci erin heeft indruk op mij gemaakt: op een gegeven ogenblik acht Franval het nodig dat een zijner vrienden (die evenals de held van Les Liaisons Dangereuses Valmont heet), een soort leerling van hem, in schijn zijn dochter Eugénie het hof maakt; maar Valmont, die meent voldoende op eigen libertijnse benen te kunnen staan en die het meisje bekoorlik vindt, slaagt erin haar voor eigen rekening te ontvoeren. Dan staat er: Franval instruit, ne perd pas un instant... il fait prendre des bidets à ses gens, achète et charge des pistolets pendant qu'on attelle, et vole comme un trait où le conduisent l'amour, le désespoir et la vengeance. En relayant à Senlis, il apprend que la chaise qu'il poursuit, en sort à peine. Franval ordonne qu'on fende l'air; pour son malheur, il atteint la voiture; ses gens et lui, le pistolet à la main, arrêtent le postillon de Valmont, et l'impétueux Franval, reconnaissant son adversaire, lui brule la cervelle avant qu'il ne se mette en défense, arrache Eugénie mourante, se jette | |
[pagina 44]
| |
avec elle dans son caresse, et se trouve à Paris avant dix heures du matin. Die snelheid, inderdaad, had Stendhal niet verbeterd. Ik zou willen weten wat de overtuigde ‘vitalisten’ van zoiets denken, en of Marsman bijv. er eigenlik toch niet zijn neus voor zou ophalen als zijnde te weinig esteties.
***
Ook Marsman schijnt intussen ‘Stendhaliaan’ te zijn; in zijn novelle A.M.B. leest men: ...maar zoozeer doortrok uw geest de geest van dat bronzen vertrek, sterke, bittere Stendhal. ...Zou het in den grond van de zaak Stendhal niet geweest zijn, de man die om goed te schrijven dagelijks naar men zegt, in de Code Civil las, die de grondtoon mee hielp bepalen van het vertrek van dien ander die, misschien ook om goed recht te spreken, zich telkens verdiepte in de donkere harten van Brulard en Sorel? - ‘In het donkere hart van Brulard’ vooral is heel fraai... Het is weer de bij uitstek Hollandse toon van verheerlikend begrijpen; de toon die precies niets te maken heeft met Stendhal. Heeft het Hollands een goed woord voor: désinvolture? ‘Losheid’, geeft mijn woordenboek. - Ik denk weer even terug aan de opmerking van Marsman dat ‘Stendhal's grootheid met name’ mij waarschijnlik geheel ontging. Inderdaad, hij en ik moeten, bij dezelfde woorden, wel aan geheel andere dingen denken! Eergisteren nog las ik uit Ch.'s uitgave van Stendhal érotique enige passages voor aan Van U. en waren wij beiden telkens weer getroffen door de onnavolgbare | |
[pagina 45]
| |
preciesheid van sommige slordige zinnen. - Een mijnheer, bezig een jongedame op de sofa te veroveren, wordt gestoord en springt uit het raam, met achterlating van zijn hoed. Il sauta, je crois, de cette terrasse qui est sur le quai Voltaire, à gauche du Pont Royal. Mais le lendemain, il voulut avoir son chapeau, vu qu'il n'avait point d'argent pour en avoir un autre; il l'envoya chercher, enz. Dat vu qu'il n'avait point d'argent is onbetaalbaar. - En dit, in het portret van een Mme Jaquet: Taille égale à celle d'Ariane, gorge belle, peau idem, nez petit, yeux grands, noirs, mais d'un froid! Quand elle écoute, regarde, ou que sa figure a quelque expression, ses yeux deviennent gros et déplaisent en général à tout le monde. C'est une belle femme; pas pour moi. - Of deze prachtige passage, uit een beschouwing van het ‘babilanisme’ en de held van zijn eerste roman: Le vrai Babilan doit se tuer pour ne pas avoir l'embarras de faire un aveu. Moi (mais à 43 ans et 11 mois), je ferais un bel aveu; on me dirait: qu'importe! Je mènerais ma femme à Rome. La, un beau paysan, moyennant un sequin, lui ferait trois compliments en une nuit. - De woorden ‘sterk en bitter’, op Stendhal toegepast, zijn misschien niet verkeerd, het akcent van de frase is ridikuul. Men denkt aan een wrokkend miskend genie, inplaats van aan iemand die, ondanks alle innerlike kneuzingen, de levenslust zelf was.
***
Ik heb dikwels aan bepaalde zinnen teruggedacht uit eigenlik allesbehalve literaire boeken, zinnen die geheel vanzelf waren blijven hangen en die mij dik- | |
[pagina 46]
| |
wels hebben beïnvloed. Ik ken misschien geen beschrijving van een gevecht dat, in het ‘zakelike’ genre, zo meesterlik bondig is als de volgende scène uit Conan Doyle's Brigadier Gérard (in het verhaal How the Brigadier held the King). Gérard is uit de handen van Spaanse rovers gered door een kleine troep Engelse dragonders onder een jonge baronet, die hem nu als zijn gevangene beschouwt. Als zij in de buurt van het Engelse kamp zijn gekomen en hij met de baronet alleen is, merkt Gérard dat hij zelf ook een sabel op zij heeft en maakt de ander attent op diens krijgskundige onvoorzichtigheid. I reined up my horse..., asking him at the same time whether he saw any breach op honour in my leaving him. He thought about it, and several times repeated that which the English say when they mean ‘Mon Dieu’. ‘You would give me the slip, would you?’ said he. ‘If you can give no reason against it.’ ‘The only reason that I can think of,’ said the Bart, ‘is that I should instantly cut your head off if you were to attempt it.’ ‘Two can play at that game, my dear Bart’, said I. ‘Then we'll see who can play at it best,’ he cried, pulling out his sword. I had drawn mine also, but I was quite determined not to hurt this admirable young man who had been my benefactor. ‘Consider,’ said I, ‘you say that I am your prisoner. I might with equal reason say that you are mine. We are alone here, and though I have no doubt that you are an excellent swordsman, you can hardly hope to hold your own against the best blade in the six ligth cavalry brigades.’ His answer was a cut at my head. I parried and shore off | |
[pagina 47]
| |
half of his white plume. He thrust at my breast. I turned his point and cut away the other half of his cockade. ‘Curse your monkey-tricks!’ he cried, as I wheeled my horse away from him. Vooral de drie of vier regels van het eigenlike gevecht, in deze omlijsting gezet, lijken mij volmaakt. Men heeft iedere beweging gezien; de schermutseling is suggestiever weergegeven dan menig ‘groot’ schrijver had vermogen te doen, en toch moet de scène geschreven zijn zonder enige inspanning, met een niet dan instinktief bewustzijn van de hier toegepaste ‘metode’. Indien men de inhoud van een dergelijk stuk niet serieus genoeg vindt, zou men kunnen verwijzen naar een verhaal als Het Pistoolschot van Poesjkin, waar niet alleen de stijl maar ook de karaktertekening en het konflikt aan alle eisen van het nieuwe zakelike proza voldoen. Het enige wat men er tegen zou kunnen aanvoeren is dat het voor onze tijd te romanties lijkt, men zou een verhaal willen aanwijzen, precies zo geschreven, maar waarin ook de karakters op zichzelf volkomen ‘modern’ zouden zijn. |
|