Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
voor Forum, maar je màg het hebben voor De Gids. Hartelijke groeten van steeds je E. (De 2 allerlaatste regels zijn héél mooi om te zingen!) De prins weergekeerdGa naar voetnoot1.
(na het rapport van drie professoren inzake het plagiaat van Prof. Colenbrander uit Pirenne, aan het licht gebracht door de professoren Geyl en Van Eyck)
Wilhelmus van Nassauwe
Verschyne ick weer cordaet:
Ghodt sond my, te mistrouwen
Der professoren raedt.
Myn prinslyckheit d'Orange
Clonck veer niet nationael,
Van Eyck en Geyl, sans frange,
Spreecken een andre tael!
Pirenne en Colenbrander
Armsaligh saemgerot
Maeckten my tot een ander
Dan 'ck emmer was voor Ghodt.
Wat heete ick dan beswaddert
Voor dees ghelegentheyt,
Wen dwaese leughen fladdert
Drij eewen door den Tyt?
| |
[pagina 43]
| |
Ghodt self sond my, te spreecken
Myn eighen woort fideel,
Myn swyghen selfs te breecken
Int roemloos gekrackeel.
Vree sy des Colenbranders
Gefoltert syelement,
Hy die niet loog yet anders
Dan leughen lang-volendt.
Oorlof, myn arme schapen,
Ick laet weer myn verleen
Aen wie hun faem sich schraepen
Daeruyt, de gift is cleen.
Aen Ghodes voet geseeten
Huegt my gheen sterflyck feest,
Drij eewen van vergheeten
Maecken een suyvre Gheest.
Neemt Geyl en Eyck vereenight
Tot pronckhelt van 't festyn,
En d'aer, met smaet gesteenight,
Geeft oock een beecker whyn!
Het sap, oock soo gedroncken,
Smaeckt soet wen tis betaelt,
Wat verder heeft gestoncken,
Vergheet het op de vaelt.
P.S. Arthur v. Sch. beweert dat ik zonder eenigen twijfel door den Prins ‘bevlogen’ ben geworden voor dit slotwoord. Je mag dus in geen geval kwaad zijn op mij, als er oneerbiedig gesproken wordt over de professoren; de Prins spreekt. |
|