662. Aan C. van Wessem: Brussel, 5 december 1930
Brussel, Vrijdagmorgen.
Beste Constant,
Ingesloten een briefkaart die ik je gisteravond schreef, maar nog niet postte, faute de timbre supplémentaire. Vanmorgen komt je 2e briefje. De proeven zijn weg. - Wat die Malraux-affaire betreft, ik vrees dat men hem ontzettend vervelen zal, althans geen oogenblik loslaten, en daar ik zelf geen bliksem voel voor officieele eet-enkletspartijen, vrees ik dat ik hem niet dan in enkele gestolen momenten zien zal. Toch zal ik probeeren een ontmoeting te arrangeeren, hetzij in Hilversum, hetzij in Amsterdam. Van logeeren dien avond zal wel niet veel komen, maar eten bij je doe ik graag. De kwestie is dat ik den 17en met M. terug ga - als ik tenminste uit wanhoop niet serder verdwijn. Kortom, alles is raadselachtig: ik zal je in Holland zijnde nog schrijven. Er zijn n.l. 2 dagen rust in het programma: 13: en 14 - misschien dat M. dan in Amsterdam zit en zich een beetje vrij kan maken. Anders geef ik het op, en moet je hem maar gedurende de lezing bewonderen!
Met hartelijke groeten, je
EdP.