Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd607. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 15 oktober 1930Brussel, Woensdag. Beste Vic, Daarnet tot mijn groote vreugde je brief ontvangen, die langer is geworden dan je zelf dacht en die, in ieder geval, behoorlijk lang was van formaat! Dank ook voor de poemata en hset vertrouwen in mijn oordeel gesteld. Daarover dan maar eerst. Rekenschap vind ik zéér goed en geheel in jouw toon, dit zou ik in jouw plaats zeker publiceeren. Waarom niet in Balans, als het nog gaat? Als Jany voortaan Yeats en jij Valéry op de Hollandsche balansen brengt (o neen! het is een boekhoudterm - dus in de balans, mij ook goed) dan gaat het er leelijk uitzien voor de arme dichters die nièt weten te vertalen. - Anders in het tijdschrift van Stols? Of De Gids? In ieder geval houd ik veel van dit gedicht. Het Kind zegt mij minder; dat heb je misschien te mysterieus gehouden; het is niet zoo overtuigend, zoo langzaam maar zeker den lezer overmeesterend als dat andere, dat dan ook zooveel langer is. Voor een bij uitstek kort gedicht moet men misschien op het pakkende letten, hetzij in den gedachtengang, hetzij in den vorm (ja, in Godsnaam). Dit Kind is m.i. te veel voor jezelf, als een persoonlijke herinnering, neergeschreven; een ander zou er nog veel meer van willen hooren. - Ten | |
[pagina 301]
| |
slotte De Oude Dichter,Ga naar voetnoot1. dat mij aan een kapotte Jany deed denken: een Jany in het stadium van Rensburg - als het ooit zoover met hem komt, wat de Hemel verhoeden mag! Dit gedicht zou ik wschl. uitstekend vinden, als het niet die hobbelige maat had, iets dat het ook uit jouw overige productie verwijdert. Tenslotte zou ik zelfs nog gemakkelijk over eenige onregelmatigheden heenstappen; maar het hobbelt slapjes, het wankelt, omdat de regels niet alleen onregelmatig en ongelijk zijn, maar over het algemeen te lang. Ik hoop niet dat je daarmee de wrakheid van den ouden dichter zelf hebt willen suggereeren; dat zou tè subtiel zijn. Laat mij het hieronder, snel gewijzigd, overschrijven, om te zien hoe het zou doen, als het ‘korter’ werd. Ontmoedigd door herhaalde teleurstellingen En verouderd onder vijandig régime Bleef hem het vermogen toch van te zingen Alleen voor zich - of ook nog misschien In den schemer, voor de gedroomde geslachten Die dan kwamen, opdoemend uit het zwart Hotelkamerbehang, als hij roerloos wachtte, Vullend zijn stilte op 't bonzen van zijn hart. Tot hem begaf ook dit laatste vermogen En hij zwijgend { van alles heeft afstand gedaan; En hij zwijgend { met alles heeft afgedaan; En een groot duister kwam van achter zijn oogen Waar, onzienlijk voor ons, zijn leven is vergaan. Of: Waarin zijn leven is vergaan. Of: kan je deze laatste regels niet anders maken? d.w.z. 2e en 4e regel van het laatste kwatrijn. ElévationGa naar voetnoot2. zal zóó wel beter zijn, ofschoon ik voor mij het den eersten keer eigenlijk net zoo goed vond. Het zou misschien wel aardig zijn het tegelijk met Rekenschap te publiceeren; het is er wel precies de ‘tegenhanger’ van. *** | |
[pagina 302]
| |
Nu de rest. Die tijdschrift-historie heb ik al zoowat vergeten. Als het werkelijk tot resultaten komt, zal ik er desgewenscht mij weer krachtig voor gaan interesseeren, maar op het oogenblik klaagt men mij teveel over den beroerden toestand van de Beurs.... Reinald loopt op zijn einde. Ik heb ieder hoofdstuk door een brief doen voorafgaan aan een ‘mevrouw’ - een beetje in style régence - en ga nu aan het laatste hoofdstuk beginnen, dat de boel moet afronden. Daarin komt R. terug en ontmoet Clémentine; daarmee is de historie dan ook uit. Ik heb er genoeg van om op een toekomstige ‘rijkdom’ te speculeeren en weet dat ik niet tot de auteurs behoor die zoo'n geval jaren lang kunnen voortzetten, hervatten, weer wegleggen, enz. Dat andere verhaal zal ik later misschien nog wel eens schrijven, op een geheel andere manier. (De Onzekeren.) Dit gaat heeten: Het Geval Godius. Als je ervoor voelt, zou ik het jou graag opdragen. (Ik schrijf met een nieuwe vulpen, wat verdomd vervelend is.) Nu over die kritische serie, of kritieken-serie. Toen ik je schreef wou Stols inderdaad boeken van 200 à 300 blzn. uitgeven; maar later is hij op het plan teruggekomen. Hij wil iets nieuws probeeren en de bundels heel goedkoop maken, zooiets van fl. 1.75 per deel. Daarvoor moeten zij omstreeks tien vel worden, niet meer. Maar laat dit je niet afschrikken. Mijn Cahiers (alle 6 nu weer) komen in twee deelen, en gelijktijdig uit, dus het oude plan blijft behouden. (Je ne déteste pas cela.) Vooral voor kritieken zijn dikke bundels toch niet èrg prettig; denk eens aan Nieuwe Tucht van V/d Berg, dat maar 64 blzn. dik is en er zoo touffu uitziet. (Tusschen haakjes: dat vind ik ook eigenlijk een vrij vervelende vent; die ‘rijm’ studies, die zoo erg knap eruit zien en zoo serieuzerig worden voorgediend, zijn ten slotte onbeduidende praatjes van niet het minste belang, en bovendien bewijzen ze al te vaak het tegendeel van wat ze zouden willen bewijzen.) Wat jouw kritieken nu betreft, zou ik maar eerst de ‘actueelere’ opstellen verzamelen; maar waarom niet gewoonweg àlles wat je in de N.R.C. gezet hebt, in chronologische volgorde. Desnoods het stuk over Van Collem wat bekorten, maar niet weglaten. Er stonden toch heele goede dingen in. En dat alleraardigste stuk over dien Troubadour! Desnoods wèl weglaten dat stuk over dien zieken man met baard van de bedank-portretkaart. Maar niet het stuk over Flora Delannoy en over die andere kleine Belzen. Het gaat om jouw kri- | |
[pagina 303]
| |
tisch proza, niet om de patiënten. Jan Greshoff manifesteerde gisteravond hier zijn verrukking over je manier van schrijven: ‘die vèrre toon...’, die weerzin om de boel aan te raken, als in het opstel over Last en Beverlsuis, met dat serieuze begin van: ‘Kom, als we er nou tòch over moeten praten, zullen we er maar een paar brochures bij halen, die sommige menschen over die soort van zaken plachten uit te geven’. - Dus, stel ons niet te leur en neem ‘rijkhandig’ op. Natuurlijk krijg je de beschikking over 2 of 3 dln., over 2 zéker. Later geef je dan b.v. je ouder werk nog; - ofschoon het stuk over De Haan b.v. toch best hièrin zou kunnen? De Tharauds, behoorende tot de Fr. letteren zou je dan later kunnen doen bij een deel dat niet over Holl. schrijvers gaat. Als je nu alles uit je ouder werk opnam wat over Holl. literatuur gaat? Dan vereenig je het nuttige met het aangename. Tenzij de buitenl. auteur ‘aanleiding’ is geweest en eig. niet veel meer, als, meen ik, in dat stuk over de Tharauds. Neem het dan wèl op. Kan je mij misschien dat stuk papier nog zenden dat ik je eens gaf, en waarop ik mijn aanteekeningen over al je kritieken toen, heb opgeschreven? Misschien kan ik je, ook van hieruit, dan bij de samenstelling van je eerste - en zelfs tweede - bundel helpen. Heb je al zóóveel? Het stuk over Valéry in de HommageGa naar voetnoot3. (dat uitnemend is) zou ik ook ergens gebundeld willen zien. Marsman is met Stols in correspondentie over zijn kritisch werk. Hij is niet ‘onwelwillend’, maar wat heeft die jongen een làmme, kakkineuze tòòn. Le jeune maître sollicité... Ik geloof dat ik, zelfs als ik het met de bèste bedoelingen met hem probeerde, altijd weer ruzie met hem zou krijgen. - Maar ik heb er goddank niets mee te maken. Ter Braak heeft ook reeds zijn copy ingeleverd; titel: Man tegen Man. Met een veel aardiger geleidebriefje. Mijn ‘gesprek over Slauerhoff’ is naar Jany (die het niet kan opnemen, omdat de taak nu werd overgedragen aan Binnendijk), en naar Kramers. Jany zal het stuk, dat bij momenten fel polemisch is - hoe zou het anders? - wschl. lang niet goed vinden, vrees ik, of wèl goed, maar met onuitstaanbare dingen; Kramers vindt het natuurlijk weer te lang. Het einde zal zijn dat het nergens gepubliceerd wordt, tenminste in een periodiek. Ik zal Stols nog spreken over Elizabeth de Roos. (Is dat een liève juffrouw? - stijl Smit Kleine, volgens den grooten Lodewijk.) - Ik | |
[pagina 304]
| |
zag je vriendin Rie naast je stuk over de socialistenGa naar voetnoot4. staan, aan den arm geklemd van een nogal poenig opgesteld heer, dewelke een kastijding scheen te vreezen van een oude zonderling, die anders nogal meditatief aan het andere eind van de kamer stond. - Maar om op de keurbende van kritici voor de serie Standpunten en Getuigenissen terug te komen: Donker doet wschl. niet mee, hebbende elders een ménagerie samengesteld van fausten en faunen; Helman kàn ook niet goed, omdat hij gelieerd is met Nypels; Pom is lastig en wil baar geld zien. Zoo blijven dus voorlopig over: UEd., Marsman, Ter Braak, Greshoff en Ikke; wat ook lang niet mis is, wat?! Andere liefhebbers volgen wel, als de serie ‘gààt’. Ik geloof dat ik je nu uitgebreid op alles heb geantwoord en nieuws is er niet, of wèl, maar van te vervelenden en pijnlijken aard om erover te schrijven. Ik ben nog steeds ongeveer neurastheniek en begin weer grieperigheden te vertoonen. Mijn Cahiers zijn nu àf, Godlof! en mijn Godius volgt. Dan hoop ik er een tijd mee uit te scheiden en mij op andere dingen in te stellen, al weet ik in de verste verte nog niet wààrop. Dit Brussel is het vervelendste gat ter wereld, alles is er ersatz, karakterloos, groezelig. In Parijs heb je tenminste overal die sfeer van misdaad. Wanneer zal ik vrij zijn om naar Italië of Spanje te gaan, zonder de kans op een telegram? Nu, beste kerel, hoû je goed; maak je niet te sappel over Parlando, je maakt er altijd nog wel iets héél behoorlijks van, en natuurlijk ook van Serenade. Het kleine stukje dat je in je bespr. van Westersche Nachten over Slau schreef, was veelbelovend. Het is alleen pestilent dat je zoo gejaagd en gejostled wordt. Doe Pom mijn groeten als je hem ziet en por hem aan tot publiceeren. Tot later; een flinke hand van steeds je Eddy P.S. Zal ik Rekenschap en Evolution nog even hier houden? anders wordt deze brief te dik. Ik geef Evolution, als je wilt, dan aan Stols. |
|