Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd579. Aan W.A. Kramers: Brussel, 7 september 1930Brussel, Zondag. Beste Wynand, Veel dank voor de primeur,Ga naar voetnoot1. die ik, op jouw verlangen, naar Jan doorzend. (Die goede Jan is anders net weggegaan om uit dit ‘gedoei’ te raken!) Wat het stuk zelf betreft: vind je dat het zóó onaardig is? Natuurlijk, ik ben voslstrekt geen dichter, en het is weer lang niet ‘erg’ genoeg, en verder ben ik zelfs niet eens de techniek meester - maar nu ja, dat Donker dat alles van mijn geversificeer dacht en denken moest, heb ik nooit betwijfeld. Ik vind dit artikel eigenlijk uitmuntend, in zooverre het weer het gedeeltelijke begrijpen weergeeft dat het summum is waar iemand als hij, tegenover iemand als ik, toe | |
[pagina 266]
| |
komt; dat is zijn en mijn fatum! En dan nog: ik ben liever interessanter dan mijn poëzie, of liever, dan mijn verstechniek, dan dat mijn verstechniek interessanter is dan ik - dat hij mij daar een grof compliment heeft gemaakt, zal hij wel niet weten. Ik ben trouwens, wat de beoordeelingen van Parlando betreft, alléén benieuwd naar het artikel dat Vic Vriesland in de N.R.C. erover schrijven zal. Eigenlijk ben ik blij dat Donker vrijwel heeft aangetoond dat ik niet zóó'n vlot rijmer was als ik het van mijzelf soms wel dacht. Ik voel mij volstrekt niet geladen, veeleer opgelucht, door zijn kritiek. En weet je wat het ook is? ik kan tegen iedere opinie, die eenigszins in stijl wordt uitgebracht. Een kritiek van Donker is altijd leesbaar. Het platte apodictische gewauwel van een Borel maakt iemand tureluursch; daar krijgt men lust om den meneer aan het verstand te brengen dat hoe méér hij het weet, hoe meer hij het niet weet. Als Donker mij aanvalt, valt hij mij aan, wat zijn goed recht is; als Borel mij aanvalt, manifesteert hij het stom verzekerd-zijn van de superioriteit van een bepaalde poëzie (de ernstvolle) boven een andere poëzie (die volgens den sukkel van Heine stamt!) - Het is alleen beroerd dat men niet reageeren kan op een bespreking van eigen werk! tenminste, niet goed. Maar wij zullen, hoop ik, de gelegenheid krijgen, als bij de bespreking van Slau's ‘Chineesche’ werk, de heele boel wordt afgebroken omdat Kau Lung Seu beteekent = ‘het eiland van den donderenden trommel’ en niet: ‘van de ruischende spelonk’! - Dan gaan we hem toch eens vertellen dat hij een aartspielemeier is die beter deed te solliciteeren naar de betrekking van frik voor de achterlijke jeugd. - Let dus goed op die bespreking. Wat het gedicht van Slau op Rimbaud betreft, dat ligt nog steeds bij Jan. Als ik het had, was het al lang terecht; maar nu.... Toch is Slau ook een beetje abuis, want de bedoeling was dat hij een artikel zou schrijven over Loti & Rimbaud als ‘zwervers’ en dat het gedicht dààr dan bij zou komen. Laat hij anders wachten tot de Rimbaud-uitgave van Stols uitkomt, met een gelijkgestemde voorrede van Pascal Pia (die hem uit het hart gegrepen zal zijn: anti-Claudel-Berrichon-katholieke gemeente), om dààr een bespreking van te geven en meteen dat gedicht erbij te doen, dat anders, alleen en zonder aanleiding, een wat mal figuur zou kunnen slaan.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 267]
| |
Denk je nog om de Godenschemering? Of is je moeder nog in volle revolutie? Het boek van Eef zond ik door naar een bewonderaar van zijn kerstverhalen in Indië. Wat verder? Niets meer, geloof ik; dan dat ik denk dat de heer Roel Houwink een vrij wat vuiler stukje over mij zal piessen dan de heer Anthonie Donker. That's that. Overigens de groeten + poot van je Ed. |
|