Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd392. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 17 januari 1930Amsterdam, 17.1.30. Vossiusstraat 45. Beste Jan, Ik heb je gisteravond niet meer kunnen schrijven, vanwege het bezoek van den heer Slauerhoff, met wien ik ben uitgetogen tot zelfs over het IJ, maar met wien ik het niet bepaald gezellig heb gehad. Hij heeft voortdurend een soort galgenhumor waar ik slecht tegen kan en die allesbehalve ‘aardig’ is, met het gevolg dat elk samenzijn een soort prikkeling over en weer wordt. Ik blijf hem beschouwen als een vriend, en een dien ik niet graag missen zou, maar als dit zoo moet voortgaan zal ik mij de taak opleggen om - juist om hem als vriend te behouden - den omgang met hem te staken. Wij hebben overigens gegeten in dat Indisch restaurant waar ik ook jou aan de rijsttafel wou hebbenGa naar voetnoot1., maar daar zie ik nu van af, want behalve de atjar en de chutney (die men ook in fleschjes koopen kan) was de rest meer dan dun. De heer Kelk heeft zich echter aan al deze poespas te goed gedaan en als conclusie geformuleerd dat er ‘vele aardige smaakjes bij waren’. - Voor mij was het avondje - vnl. door Slau - van a. tot z. een mislukking. Vanmorgen je telegram, waarvoor dank. Ik hoop nu maar dat Kramers die menschen van Baarn tijdig bereikt. Ik schreef hem gisteren ook een kaartje (dat er wschl. bericht van je zou komen) en ontving vanmorgen een kaartje terug, echter zonder verder bericht hieromtrent, omdat je telegram toen natuurlijk nog niet gekomen was. Aan Koning heb ik zoonet geschreven. Verder heb ik van de post de stukken van V.d.H. gehaald - een lijvig pak, voorwaar! In ieder geval geeft hij wààr voor het geld. Ik heb hem naar Nice geschreven dat wij op dat portret van de koningin van NapelsGa naar voetnoot2. gesteld waren (en dat hij het natuurlijk terug kon krijgen). Ik heb al dat proza | |
[pagina 35]
| |
nog niet gelezen, maar zal er eerstdaags toe overgaan en je dan eerlijk schrijven wat ik ervan denk. Dat stukje over Oom PaulGa naar voetnoot3. vond jijzelf toch ook erg aardig? En Jany! en iedereen die het gelezen had... Natuurlijk zal ik, waar noodig, het zaakje op-en om-werken. V.d.H. zelf schreef me trouwens dit te doen. De arme man verkeert in berooide omstandigheden en had last van pijnlijke, naar binnen gesprongen spat-âren, en was moederziel alleen in een villa van vrienden (waar hij zijn eigen potje moest koken, enz.) toen hij dit schreef. Het is eigenlijk een zielige figuur, die alleen nog maar leeft op zijn souvenirs. - Op een keer dat hij weer vele mooie verhalen deed aan een Holl. dame, voor wie hij veel sympathie en hoogachting had, zei hem die dame, die stijf in de theosofie zat: ‘Wat praat u toch altijd van het verleden! van allerlei voorbije dingen die niemand meer interesseeren! inplaats van u met de toekomst bezig te houden’, enz. (Het mensch dacht natuurlijk aan het rijk van Krishnamurti, de eerstvolgende wedergeboorte, enz.) Van der Hoeven was erg ontdaan, juist omdat hij zooveel voor die vrouw voelde. ‘Mon Dieu. madame, zei hij toen, comment pouvez-vous me parler ainsi? Laissez-moi du moins mes souvenirs!’ - Ik vind het een poignant verhaal - dat overigens niet hij mij gedaan heeft, maar Whitbrooke, die bij dat gesprek tegenwoordig was geweest (maar die het vertelde als een soort van grap.) Ik heb lust dien V.d.H. op Gistoux te vragen; dan kan jij ook nog eens persoonlijk kennis met hem maken. Jany schreef mij net een prentkaart met ‘bravo’ voor mijn 17e-Eeuwsch sonnet en het bericht dat hij met v.d.H. bij Wh.Ga naar voetnoot4. gedineerd had: ‘hoogst gezellig’ - waar ik niet aan twijfel. Jany en ik zeiden tegen elkaar: ‘Het is eigenlijk heelemaal iemand voor Jan.’ Jij zou je ononderbroken met hem kunnen amuseeren. Ik denk dat ik vanavond of morgen wel weer een kattebel van je krijg met antwoord op mijn verzoek dat staartje te schrappen, en met het adres van Sander z'n vader z'n drukkerij. Ik schrijf dan onmiddellijk voor die Holl. exx. naar Maastricht. Blijstra is kapot van Nutteloos VerzetGa naar voetnoot5., dat hij mij gewoonweg be- | |
[pagina 36]
| |
nijdt, zegt hij. Hij beweert dat hij nooit zoozeer (bij een Nederl. schrijver) het gevoel heeft gehad van: dàt had ik zelf willen schrijven. Ik geloof hem ook wel, want hij wil grààg dezelfde richting uit. Als dit allemaal mij nu maar kon troosten over mijn tegenwoordige onvruchtbaarheid en onrijpheid, dat is het woord, om iets breeders te geven, dien roman of wat anders, maar in ‘verhalend proza’. Ik kom meer en meer tot de ontdekking dat dit soort proza een heel ander soort kracht vereischt dan de poëzie, dat de poëzie zeer zeker een superieur, maar ook een verdómd bevoorrecht genre is, en dat summa summarum een Stendhal nog heel wat anders is dan een Baudelaire! (Jany zou hier tevreden lachen, maar als ik Baudelaire zeg, heb ik voor mijn gevoel 2× Rosetti gezegd.) Ik heb nog een onaangename nasmaak van mijn ‘omgang’, gisteravond, met Slau. De (mogelijk oppervlakkige) maar charmante vriendelijkheid van Nijhoff is dan toch ook wat waard. En als ik denk aan Malraux, die zoo door-en-door vriendelijk was, en zich van overal heeft vrijgemaakt om met mij te kunnen praten, en die mij eigenlijk op de mannelijkste (en delicaatste) manier heeft trachten moed in te spreken. Slau doet mij in zijn gedrag denken, niet aan een ‘grand inquiet’ zooals hij schijnt te willen, maar aan een slechtopgevoede kwajongen, zonder meer. Ik heb mijn snor weer afgezworen, omdat ik vond dat ik niet op Flaubert begon te lijken - wat ook al niet zoo èrg prettig is - maar potdoome op Herriot!? awoke one morning and found myself looking like Hèrriot!Ga naar voetnoot6. (So I shaved myself very quickly.) Ik hoop dat ik je op alles heb geantwoord. Mocht ik iets vergeten hebben, dan hoor ik dat zeker wel spoedig. Tot nader in ieder geval; ontvang, met Aty, veel hartelijks van je Ed.
P.S. Het sonnet komt in de Febr. D.G.W. Ik zond het dus aan Kr. terug. |
|