Blocnote klein formaat
(1936)–E. du Perron– Auteursrecht onbekend[69]Les Cloches de Bâle gelezen van Aragon. Is dit volgens de leer van het socialisties realisme? men vraagt zich dan af met hoeveel masochisme (ander modewoord) hij zijn wezenlike talent heeft gefnuikt. Er is nagenoeg niets over van de Aragon van Le Libertinage. En toch, als men zich, verveeld door deze nieuwe roman (zo satyriek en toch zo zwaar op de hand, zo gehaast en toch zo lijvig) afvraagt of dit werkelik alleen door de nieuwe bedoeling komt, dan herinnert men zich zijn eerste boek, Anicet ou le Panorama, dat ook even boeiend als afwisselend had moeten zijn, en | |
[pagina 143]
| |
dat ook, ondanks alle gaven, een zeer vervelende lektuur uitmaakte. Een intellektueel die, hoe eerlik en met hoeveel inspanning dan ook, zich van zijn revolutionaire gevoelens bedient om zijn mede-intellektuelen de rug toe te keren, is daarom nog niet opgenomen in het proletariaat. Door zijn programma gebonden, heeft Aragon waarschijnlik toch ingezien dat niet hij geroepen was het franse proletariaat ‘uit te drukken’, zoals dat heet; hem bleef dus over, zich te keren tegen de gemeenschappelike vijand, de hem zoveel beter bekende bourgeoisie. Dat zelfs een schrijver van zijn gaven in een propagandistiese taak bezwijkt onder de cliché-taal van L'Humanité is bedroevend, maar misschien onvermijdelik: alleen de kommunistiese kunstenaars die zich zeker voelen in hun kommunistiese rasechtheid en van de nieuwe beschaving die hen voedt - ik denk nu aan de reputatie van een Boris Pasternak - kunnen | |
[pagina 144]
| |
zich zonder meer veroorloven grote kunstenaars te zijn; de propaganda is bij hen vanzelfsprekend, wordt als propaganda terecht versmaad. Maar waar Aragon dubbel teleurstelt, is in zijn satyre zelf; zijn beeld van de bourgeoisie is te karikaturaal om doeltreffend te zijn, behalve voor geloofsgenoten die alles slikken wat men hen volgens het bekende recept opdient. Deze 450 blzn. zijn een samenvoegsel van verschillende intriges en genres; het tweede is wonderliker dan het eerste. Men begint met een kleine roman (deel I, Diana) die de satyre bevat tegen de bourgeoisie; deze 100 blzn. zijn esteties genomen de beste van het boek, hoewel het beeld van de bourgeoisie als zodanig is mislukt. Tot armoede vervallen aristokraten, waarvan een deel in de demi-monde verzeild raakt, woekeraars die ook nog verklikkers van de politie zijn, grote automobisten en wat militairen, - het is het schuim van het kapita- | |
[pagina 145]
| |
lisme, allerminst de bourgeoisie. Natuurlik zoekt men tevergeefs één gevoel onder deze allen dat niet overtuigd en intens laag is; maar wat de franse bourgeoisie is kan men met oneindig meer juistheid, en bijgevolg met groter walging, bestuderen bij Henri Bordeaux, en in een ‘hoger stadium’ bij Mauriac, in een werkelik belangrijk boek zelfs als Les Thibault van Roger Martin du Gard. Bij ons heeft men maar het eerste deel te herlezen van Couperus' Kleine Zielen om meer haat op te doen tegen het wezen van de bourgeoisie dan Aragon ook maar bij benadering vermag te geven. De stijl van Aragon's satyre herinnert op onaangename wijze aan de langdradige kronieken van de kleine burgerij door Max Jacob, zelf zo geïnspireerd op de toneeltjes van Henri Monnier. In de genadeloosheid van zijn ‘objektieve’ portretten is Monnier van deze drie verreweg de meest satyrieke.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 146]
| |
Les Cloches de Bâle is voor een groot deel een bewust didakties boek: waarom is het kommunisme beter dan de anarchie, hoe gaat men zich interesseren voor de strijd van het proletariaat? - Het tweede deel, Catherine, beschrijft, op nog veel minder boeiende wijze, het doelloze leven van een russiese émigrée, die een even losgeslagen als vrijgevochten juffrouw blijkt te zijn met enerzijds een ‘tête de linotte’ dat naar het anarchistiese neigt, anderzijds een onbedwingbare erotiese voorkeur voor het militaire. Als bezitster van genereuze gevoelens die de andere bourgeois missen, en als proefkonijn voor het sociale bewustzijn is deze Catherine Simonidzé nog onbeduidender en minder bevredigend dan als gewone vrouwelike protagoniste. Toch schijnt zij voor Aragon de ‘vrouw van heden’ te moeten vertegenwoordigen, op haar manier; de vrouw die hij voortaan ‘bezingen’ wil. Nieuw misschot, en nieuw misverstand ten | |
[pagina 147]
| |
opzichte van de lezer, die geen querulant hoeft te zijn als hij zich ook hier voelt tekort gedaan. In het derde deel - verkeerdelik geheten Victor - komt Catherine, als zij op het punt staat zich in de Seine te werpen, in aanraking met de kloeke proletariër: de taxi-chauffeur Victor, die meer of minder onbewust de mentor van haar verdere sociale leven wordt. Van deze Victor zelf merkt de lezer weinig; waarschijnlik omdat Aragon's gebrek aan kennis met het proletariaat hem wel in staat stelt tot aforismen van het veelomvattende soort, maar niet tot een proletaries portret. Er is in dit derde deel sprake van een staking onder taxi-chauffeurs met al de taaie kracht (van de goede soort!) die daarvoor nodig is, tegenover een paar romantiese flarden uit de geschiedenis van de autobandieten van 1912 (een oude liefde van Aragon en ook hier nog als heroïes en aangrijpend voorgesteld, maar toch van de verkeerde soort). De ongeveer 150 blzn. | |
[pagina 148]
| |
die Aragon voor zijn derde deel nodig heeft, zijn knap vervelend: de biografie van de vrije Catherine, die ook nog een apart romannetje vormde, verloopt hier in een soort historiese kroniek die helaas uitsluitend uit oude kranten schijnt samengesteld. Slechte metode voor een roman, en verfoeilik voor ‘geschiedenis’. - En ten slotte een epiloog van zo blzn. met niets dan politiek, waarin alle personages verlaten worden voor propaganda-coupletten van zeer gering allooi, los opgehoopt om de reputatie van de militante Clara Zetkin, voor wie Aragon een grote bewondering belijdt en die hij persoonlik schijnt te hebben gekend maar die desondanks voor de niet-ingewijde lezer nagenoeg onzichtbaar blijft. Men kan van Aragon (die nog niet helemaal 40 is, meen ik) nog van alles verwachten, en in de eerste plaats dat hij de mogelikheid vindt om zijn militante taak ondergeschikt te maken aan zijn kunstenaarschap. Een andere | |
[pagina 149]
| |
stijl dan de leukig-droog-konstaterende die Les Cloches de Bâle meestal vertoont, ware dan aan te bevelen. Deze stijl, die in sommige verhalen van Le Libertinage uitstekend voldeed, vervlakt op grote lengte tot een ongeïnspireerd kletstoontje, dat haast zonder overgang om kan slaan van een pasklare wereldwijsheid in een krampachtige kinderachtigheid. |
|