tot een gelijkende Lodewijk XI, maar ziet geen kans om Richard III niet op Lodewijk XI te laten lijken. Het décor is een middeleeuws straatje, waarvoor af en toe een groot visnet wordt neergelaten. Een dochter van Copeau speelt een prinssesserol; het is een nieuwe ster, zich noemende Marie-Anne Dasté, en dirais-je qu'elle a su m'émouvoir? vraagt Copeau zich af in de krant. Zij is in het straatje (zonder net ervoor), bij de lijkbaar van haar gemaal te keer gegaan als een verongelijkte koncierge; een toon die later gebruikelik bleek te zijn, ook in de ruzies aan het hof. Men mag gerust aannemen - met de stoutmoedige koncepties van dit teater - dat die ruzies inderdaad niet bepaald gestyleerd waren, en toch waren zij zeker ook niet zó. De ongedwongenheid tegenover een shakespeariaanse tekst openbaarde zich in het slaplippige drenstoontje van Dullin, in het gekrijs van de anderen, in de volmaakt potsierlike toneeltjes van doodslaan en lijken