aangespoord, ook de drie genoemde Verhalen mede te deelen. Wij lazen de vorige niet, kunnen alzoo in geene vergelijking treden, en bepalen ons dus slechts tot de drie hier geleverde. Wij ontveinzen het in geenen deele, die met eenig genoegen te hebben gelezen, en het te willen toestemmen, dat er wel een en ander is geschikt ter bevordering van karakterkunde en ter juiste beoordeeling van de meest zonderlinge gedragingen, alsmede tot deze en gene gewigtige les en aansporing tot een' deugdzamen levenswandel. Dit neemt evenwel niet weg, dat ons zekere langwijligheid, den Engelschen schrijfstijl maar al te zeer eigen, gebrek aan belangrijkheid en van hetgeen men boeijend (Piquant) noemt, gehinderd heeft. Gedeeltelijk ligt dit in de onderwerpen der verhalen zelve, gedeeltelijk in het eenigermate matte der wijze van voorstellen. Een dwaas, gelijk de zonderlinge Gierigaard altijd blijven zal in het oog van iederen verstandige, een ijlhoofdige, gelijk de Fatalist, en een alledaagsch verschijnsel in de mindere volksklasse, gelijk de Strooper, kan, naar ons inzien, moeijelijk het boek, na de lezing, met zeker genoegen doen nederleggen. Men had meer en iets anders verwacht, men is teleurgesteld, en wij vreezen men heeft zich hier en daar verveeld. Indien wij den Schrijver kenden, zouden wij hem verzoeken toch nooit te meenen, dat akeligheden, gelijk in de twee laatste verhalen, de plaats kunnen vervangen van leven, van bezieldheid, van belangrijkheid der personen en zaken. Wij zouden hem dan tevens verzoeken voorzigtig te zijn, om niet door de wijze, waarop hij den zonderlingen Gierigaard voorstelt, ten nadeele van welligt menigen lezer, den schijn aan te nemen, als vond hij dien Gierigaard verschoonlijk, en zijne handelwijze niet even dwaas en zondig, als die van elken anderen. Het geeft toch weinig verschil, of men gebrek lijdt, en het goede, dat
eene weldadige Voorzienigheid schenkt, niet gebruikt, zijn huis en hart voor elken ongelukkige sluit, ter liefde van het goud zelven, of ter liefde van een vaderlijk erfgoed. En het was ons aangenaam den spoedigen dood des dwazen gierigaards te lezen, daar dit ten minste als eene gewigtige les voor den woekeraar kan beschouwd worden, misschien opzettelijk door den Schrijver gegeven. De Vertaling is goed, de stijl doorgaande vloeijend, het te dikwijls gebruiken der tegenwoordige Deelwoorden zouden wij afraden. Rond voor rondsom is tegen de taalregelen.
Bron: De Vriend des Vaderlands, zevende jaargang (juni 1833), p. 472-474.