| |
4.11 Gedenkzuil voor W. Bilderdijk
1-2 Gedenkzuil voor W. Bilderdijk. Amsterdam: M. Westerman, 1833.
4-8 De uitnemendheid van Holland...: citaat Gedenkzuil, p. 3.
10 Westerman: Maarten Westerman (1775-1852). Schilder, toneelspeler, boekhandelaar en uitgever te Amsterdam.
11 gedenkzuil: gedenkteken.
17 Horatius: Quintus Horatius Flaccus (65-8 voor Chr.). Romeins lyrisch dichter. Zijn Ars Poetica (Epistola ad Pisones) werd een richtsnoer voor latere dichters.
19-20 Exegi monumentum aere perennius / regalique situ pyramidum altius: het begin van Horatius' Ode III.30: ‘Voltooid heb ik een monument, bestendiger dan brons / en hoger dan vervallen konningspiramiden’ (Horatius, Oden en Epoden. Ingeleid, vertaald en toegelicht door Louis van de Laar. Baarn: Ambo, 1987, p125). Horatius doelde met dit monument op zijn eigen oeuvre.
26 Van der Palm: Johannes Henricus van der Palm (1763-1840). Befaamd kanselredenaar. Hoogleraar in de Oosterse Talen aan de Leidse Universiteit 1796-1799. Agent van Nationale Opvoeding 1799-1805. Hoogleraar in de Gewijde Dichtkunst en de Welsprekendheid 1805-1836. Kamphuis (1987: 31) vermeldt dat hij geen bewijs heeft gevonden dat Drost bij Van der Palm college heeft gelopen. Wel moet hij hem
| |
| |
verschillende keren hebben gehoord in zijn hoedanigheid van academieprediker. Drosts waardering voor Van der Palm spreekt uit een brief van 8 januari 1834, waann hij Van der Palm en zijn gezin een present-exemplaar van Henningard van de Eikenterpen aanbiedt (U.B. Leiden, LTK 1567), en uit de mededeling van Potgieter en Bakhuizen van den Brink in hun inleiding tot de Schetsen en verhalen (1953: 78) dat hij een portret van Van
der Palm in zijn studeerkamer had hangen.
35-37 Het was vooruit te zien... De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Niemand in zijne denkwijze te kort willende doen, moeten wij berusten in de terughouding van hen die geschroomd hebben, in strijd met de gevoelens van den grooten man te zullen geraken, door zijner nagedachtenis eene openlijke hulde te bewijzen, even als in de verontschuldiging van hen, die het voorwerp boven hunne krachten rekenden.’ (Gedenkzuil, p. *II-*III)
48 Hodges: Charles Howard Hodges (1764-1837). Engels portretschilder, pastellist en mezzotintgraveur, die lange tijd in Den Haag en Amsterdam werkzaam was.
49 S. Moritz: waarschijnlijk Louis Moritz (1773-1850). Portret- en historieschilder te
Amsterdam.
57 Pindus: gebergte in het noordwesten van Griekenland.
58 Mevrouw Bilderdijk: Katharina Wilhelmina Schweickhardt (1776-1830) woonde als dochter van de kunstschilder Hendrik Willem Schweickhardt vanaf haar negende jaar in Londen. Daar ontmoette zij in 1797 Bilderdijk, die toen als huisleraar voor haar en haar zuster werd aangesteld. Ondanks het verbod van haar ouders volgde zij hem naar Brunswijk. Hoewel zij nooit officieel met Bilderdijk is getrouwd, werd zij algemeen erkend als ‘Mevrouw Bilderdijk’. Da Costa verzorgde haar Verzamelde dichtwerken (drie
delen, 1859).
59 Pallas: Pallas Athene, lievelingsdochter van de Gnekse oppergod Zeus, godin de
wijsheid en schone kunsten.
60 zusterental: de muzen. Calliope was de muze van het epos (de ‘heldenzanggodin’).
61 het gevleugeld ros: Pegasus, het gevleugelde paard, werd geboren uit de verbintenis tussen Poseidon en Medusa en woonde net als de Muzen op de Helicon. Pas sinds de nieuwere tijd wordt Pegasus beschouwd als het ros waarop de dichters de werkelijkheid ontvluchten en in vervoering raken.
62 Faam: godin van het gerucht en van de roem.
68-74 De gewaarwordingen...: De oorspronkelijke tekst luidt: ‘De gewaarwordingen, welke het afsterven van een' groot man bij zijne tijdgenooten verwekt, tot de nakomelingschap over te brengen, kan niet dan in vele opzigten als hoogst belangrijk beschouwd worden: immers daarin kan men met regt vooronderstellen den wezenlijken staat, waarin geestontwikkeling en zedelijke beschaving zich bij zijn aanwezen bevonden, te kunnen overzien, en zich dus op het ware standpunt te bevinden, zoowel hem als zijnen leeftijd volkomen regt te doen wedervaren.’ (Gedenkzuil, p. *I)
87 De Clercq: Willem de Clercq (1795-1844). Koopman te Amsterdam. Bekend improvisator. Eén van de voormannen van het Réveil, een internationale bewegmg van orthodox-protestantse strekking.
| |
| |
98-99 Ieder toch...: De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Ieder toch, die zich met eenigen lof in de dichterlijke loopbaan heeft onderscheiden, zal gereedelijk erkennen, dat het voorbeeld an BILDERDIJK hem van den eenzelvigen weg, waarop de vernuften van een vorig tijdvak waren afgedwaald, is teruggehouden...’ (Gedenkzuil, p. *III)
100 Tijdeman: Hendrik Willem Tydeman (1778-1863). Hoogleraar in de Rechten te 1812-1814. Daarvoor hoogleraar te Deventer 1802-1803 en te Franeker 1803-1812.
102-103 Eenige wenken omtrent de dichterlijke loopbaan van W. Bilderdijk, door W. de Clercq: Gedenkzuil, p. 1-57.
104-105 vergelijking van Goethe en Bilderdijk: ‘In het midden der woelingen, die na de gen van Julij en Augustus 1830 de Europesche wereld deden schudden, en alles wat zeker scheen, aan onzekerheid blootstelden, verloor ook de letterkunde twee harer schitterende sieraden; twee mannen, die, schoon uit ongelijke beginselen handelende, ofschoon verscheiden in gaven en lotbedeeling, de oogen hunner tijdgenooten op zich hielden gevestigd.’ (Gedenkzuil, p. 1)
Goethe: Johann Wolfgang (von) Goethe (1749-1832). Duits schrijver. Goethe was op 22 maart 1832 overleden.
105-107 twee der schitterenste sieraden...: De oorspronkelijke tekst luidt: ‘In het midden der woelingen, die na de dagen van Julij en Augustus 1830 de Europesche wereld deden schudden, en alles, wat zeker scheen, aan onzekerheid blootstelden, verloor ook de letterkunde twee harer schitterendste sieraden...’ (Gedenkzuil, p. 1)
112 Maerlant: Jacob van Maerlant (ca. 1225-ca- 1300). Westvlaams dichter in de volkstaal, belangrijkste vertegenwoordiger van de dertiende-eeuwse didactische dichtkunst.
114 Voltaire: schrijversnaam van François-Marie Arouet (1694-1778). Frans schrijver satiricus en pamflettist uit de tijd van de Verlichting.
116-117 den vader onzer letterkunde: Van Maerlant.
117 den eerwaardigen volksdichter. Cats.
119-120 ‘Het is het lot van den man van genie, om steeds zijne eeuw vooruit te zijn.’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘De eigenlijke man van genie wacht zijne regtvaatdijng van den tijd, daar het zijn lot is, om steeds zijne eeuw vooruit te zijn, en door dezelve niet naar waarde erkend te worden.’ (Gedenkzuil, p. 3)
123 hoofdstrekking: Gedenkzuil, p. 2.
128-130 ‘Het erotische, het poëtische en tevens wijsgeerige, het gispende, doch tevens, niet met minder waarheid, het Christelijke.’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Het eerste [tijdperk] strekt zich van zijne intrede in de letterkundige wereld tot op zijne ballingschap uit. [...] Dit tijdperk zoude men het erotïsche kunnen noemen. Een tweede tijdperk openen de twee schoone bundels, de Nieuwe Mengelingen genaamd, als een voorportaal, dat ons eene nieuwe wereld in het gemoed van den dichter doet kennen [...]. Dit tijdperk laat zich derhalve met eenige eigenaardigheid met den naam van het poëtische en tevens ook met dien van het wijsgeerige bestempelen. Het derde tijdperk, eindelijk, begint in de latere bundels [...]. Men kan derhalve dit tijdperk het gispende, doch tevens met niet minder waarheid het Christelijke noemen. (Gedenkzuil, p. 8-10)
| |
| |
139 vijf algemeene beschouwingen: Gedenkzuil, p. 42-44; 44-46; 47-50; 50-54 en 55-57.
146 ‘De Poëzij van BILDERDIJK getuigt van menschelijke verhevenheid en verderf.’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘De Poëzij van BILDERDIJK getuigt van menschelijke verhevenheid en menschelijk verderf.’ (Gedenkzuil, p. 55)
151-173 Citaat p. 44-46. De noten bij dit citaat zijn door Drost overgenomen uit de oorspronkelijke tekst.
161 stijf afgemeten versbouw. De oorspronkelijke tekst luidt: ‘statige, eentoonige, afgemeten versbouw’. (Gedenkzuil, p. 45)
175-176 als of Bilderdijk meer een Dichter voor het verstand, dan voor het gevoel was: Gedenkzuil, p. 46.
190 het tweede stuk in deze mengelingen: p. 59-68.
194-195 instelling voor wetenschap, letterkunde en schoone kunsten: het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van wetenschappen, letterkunde en schoone kunsten (KNI) werd opgericht op 4 mei 1808 en in 1851 voortgezet onder de naam Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Bilderdijk was lid van de Tweede Klasse van het KNI, die zich bezighield met ‘Hollandsche Letterkunde en Geschiedenis’.
202-203 Kunst en boezemvriend...: Citaat niet gevonden.
206 de bevoegde lofredenaar van Hugo de Groot: Jeronimo de Vries, Hugo de Groot en Maria van Reigersbergen. Amsterdam, 1827.
207 het Delfsch orakel: De Groot werd in 1583 te Delft geboren; mogelijk ook verwijzing naar de Pythia, het orakel van Delphi.
208-209 ‘een wonder van Euroop, een spiegel der wereld, een meesterstuk der natuur’: deze aanprijzingen zijn ontleend aan de lofzang van De Vries op De Groot, De Vries 1827. p. 4-8 passim.
209 Ook van hem kon Loots zingen...: Het citaat (r. 225-232) is ontleend aan het gedicht ‘Huig de Groot’. C. Loots, Gedichten. 1817. Vierde deel, p. 5.
224-226 ‘Men heeft hem ja miskend...’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘En zou dat Vaderland zijn' braafsten, zijn' verlich[t]sten burger niet als zoodanig erkennen en roemen? Dat zij verre! Het heeft hem, ja, miskend; maar die tijden van dwaling zijn voorbij. De schande is uitgewischt. Met heiligen eerbied bewaart het zijn dierbare asch.’ (De Vries 1827: 170)
227 Drie volgende stukken: ‘Bij de Inwijding van den Gedenksteen, boven het graf van Mr. Willem Bilderdijk geplaatst, door de Rederijkkamer De Wijngaardranken, op den 4den Februarij 1832’. (Gedenkzuil, p. 69-86)
230 C. de Koning: Cornelis de Koning (1758-1840) woonde als ambteloos burger te Haarlem. Hij was een invloedrijk man in het departement Haarlem van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Hij schreef veel in De Recensent, ook der Recensenten en was daarnaast gelegenheidsdichter. Zijn belangrijkste werk was een vierdelig Tafereel der Stad Haarlem en derzelver geschiedenis van de vroegste tijden af op den tegenwoordigen tijd (1807-1808). Met zijn werk over de voorvaderlijke levenswijze doelt Drost op: De voornaemste levenswijzen en gewoonten hier te lande tot aan 't einde der XVIde eeuw (1810).
C. de Koning, Lz., ‘Aanspraak’. Gedenkzuil, p. 71-77.
| |
| |
231 Ripperda: Wigbolt Ripperda (?-1573). Medestrijder van Willem van Oranje tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Probeerde de bewoners van Haarlem ertoe te brengen hun stad niet zonder slag of stoot aan de Spaanse belegeraars prijs te geven. Ondanks betoonde dapperheid en ondanks versterkingen uit het leger van de prins moesten de Haarlemmers zich toch gewonnen geven. Na de overgave werd Ripperda gevangen genomen en onthoofd.
235-236 Drost parafraseert hier De Konings ‘Aanspraak’: ‘Als Voorzitter dier Kamer ben ik verpligt, om over Bilderdijk te spreken, en niemand uwer zou het ondoelmatig vinden, wanneer ik uitweidde in zijnen lof.’ (Gedenkzuil, p. 72) In dit citaat en volgende gebruikt Drost cursiveringen, uitroeptekens en kapitalen om uiting te geven aan zijn ergernis/vrolijkheid over het niveau van de bijdragen.
242 Factor, lid van een rederijkerskamer dat met het samenstellen van gelegenheidsgedichten en zinnespelen was belast. De hierna genoemde V. Loosjes was factor van de Haarlemsche Rederijkkamer.
245 weerklank: V. Loosjes, ‘Bij de ontblooting van den Lijksteen voor Mr. Willem Bilderdijk’. Gedenkzuil, p. 78-80. Loosjes citeert 32 regels uit Bilderdijks ‘Uitzicht om mijn dood’, en gebruikt vervolgens in de tweede helft van het gedicht dezelfde rijmklanken.
251 In droevig zwart gehuld een somber rouwfeest viert: citaat niet gevonden. Niet in Loosjes' bijdrage.
253 bij het graf van Mr. Willem Bilderdijk: Jan van Walré, ‘Bij het graf van Mr. Willem Bilderdijk’, Gedenkzuil, p. 81-86.
256 Opperzanger en ontslapen vriend: citaten Gedenkzuil, p. 81 en 85.
259 Korach: Oudtestamentische figuur, stamvader van een geslacht van tempelzangers.
262 eenige regels van den Heer van 's-Gravenweert: ‘Aan de nagedachtenis van Mr. Willem Bilderdijk’, Gedenkzuil, p. 89-90.
263 die des Heeren S.I.Z. Wiselius: ‘Bilderdijk’, Gedenkzuil, p. 92.
265-266 kernachtig bijschrift: ‘Op het na de dood gemaakte afbeeldsel van Bilderdijk’, Gedenkzuil, p. 91.
282 H. Asz. Doyer. Hendrik Asz. Doyer (1791-1860). Boekhandelaar en uitgever te Zwolle. Schreef een Lofdicht op Mr. R. Feith en Hulde aan R. Feith (1826).
H. Asz. Doijer, ‘Op den dood van Mr. W. Bilderdijk’. Gedenkzuil, p 93-96. - Citaat p 93.
294 Laurens Koster. Laurens Jansz. Coster (1405-1484). Koopman en koster, mogelijk ook houtsnijder en drukker te Haarlem. Werd in de negentiende eeuw in Nederland beschouwd als de uitvinder van de boekdrukkunst.
301 dat de Dichters van den eersten rang rouwbanieren zullen ontrollen: de oorspronkelijke tekst luidt: ‘Komt, ontrolt uw rauwbanieren, / Dichters van den eersten rang!’ (Gedenkzuil, p 94)
304-306 dat het Vaderland der Batavieren, enz.: de oorspronkelijke tekst luidt: ‘'t Vaderland der Batavieren / Heeft geen plekjen, hoe verschroeid, /Waar voor Hem geen lauwer groeit.’ (Gedenkzuil, p. 94)
| |
| |
308 Bilderdijk den vader van kunde en schoone kunsten: de oorspronkelijke tekst luidt: ‘Kunde en schoone kunst te gader, / Weent, beweent uw aller vader...’ (Gedenkzuil, p. 94)
310 slotkouplet: Gedenkzuil, p. 96.
318 gindsche hemel: de oorspronkelijke tekst heeft ‘ginds de hemel’.
321 J.H. Koenen, ‘Ode aan Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 97-100.
Hendrik Jakob Koenen (1809-1874) legde zich toe op de beoefening van geschiedenis en letteren. Was daarnaast lid der Provinciale Staten, van het gemeentebestuur en het curatorium van het athenaeum en het gymnasium te Amsterdam. Behoorde tot de kring van het Réveil.
324 kracht en vuurspraak: Gedenkzuil, p. 100.
325 het verdienstelijk dichtstuk van den Heer H.H. Klein: H.H. Klijn, ‘Mr. Willem Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 101-106. Citaat p. 104-105.
337 ‘Verdoofden 't vuur ooit van (in) zijn blakend hart’: de oorspronkelijke tekst heeft ‘van zijn blakend hart’. (Gedenkzuil, p. 105.)
343-344 de keurige Latijnsche dichtregels van J.H. Hoeuft: ‘Gulielmo Bilderdijk s.d.p’. In: Gedenkzuil, p. 123-124.
Jacob Hendrik Hoeufft (1756-1843). Taal- en letterkundige. In zijn eigen tijd vermaard neo-latijns dichter.
345 bijdragen van Wap: Gedenkzuil, p. 125-132.
Joannes Jacobus Franciscus Wap (1806-1880). Was van 1828 tot 1840 leraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, aardrijkskunde en geschiedenis aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Leefde daarna als ambteloos burger van zijn pensioen en van een persoonlijke toelage van koning Willem II. Nam actief deel aan de Vlaamse taalstrijd en leverde tussen 1825 en 1835 vele bijdragen aan de door hem opgerichte Belgische Muzen-Almanak. Kwam al in 1823 in contact met Bilderdijk; als zeventienjarige jongen legde hij deze een vertaling in verzen van een episode uit Ovidius ter beoordehng voor. Sindsdien onderhield hij met Bilderdijk een vriendschappelijke briefwisseling. Het was Wap die de begrafenis van de in armoede gestorven dichter betaalde. Hij bezorgde de uitgave van Bilderdijks bundels Avondschemering, Schemerschijn en Nasprokkeling, en van een verzameling verzen van Katharina Wilhelmina Schweickhardt.
Van Hall's Aloë: M.C. van Hall, ‘De Aloë. Aan Mr. W. Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 140-143. Citaat p. 140.
346 Westerman, ‘Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 148-151.
349 Van Someren, ‘Een vreemdeling, bij het eerst beschouwen van Bilderdijks werken’. In: Gedenkzuil, p. 107-108. Alle citaten (r. 432-433, 442, 447, 453, 465, 469, 483-484, 490, 494-495) zijn aan deze twee bladzijden ondeend.
Hilman: Johannes Hilman (1802-1881). Bakkerszoon, graanhandelaar en toneeldichter te Amsterdam; tevens bevorderaar der toneelkunst en verzamelaar van toneelstukken.
350 Schipper. Lieuwe Schipper (1808-1870). Kinderboekenschrijver. Zijn Gedichtjes voor de jeugd (1838) verschenen met een voorrede van Beets.
358-363 Wie zijt ge, o wonderschoone plant: citaat Gedenkzuil, p. 140.
| |
| |
385-389 Veluti tractata...: Horatius, Epistulae II.1.235-237. Nederlandse vertaling ontleend aan: Hekeldichten, brieven en dichtkunst van Horatius Flaccus. In Nederduitsche vaarzen overgebragt door B. Huydecoper. Amsterdam: Ratelband en Uitwerf, 1737.
433 het Pan poëticon van Aernout van Halen: Arnoud, Arnoldus of Arend van Halen (?-1732). Kunstliefhebber en -verzamelaar te Amsterdam. Ook zelf actief als schilder, etser, dicter en ceramist. Van Halens naam is vooral verbonden met het ‘Pan-poëticon Batavum’, een verzameling portretten van Nederlandse letterkundigen in een fraai kabinet. In 1720 bevatte de collectie 200 portretten. In dat jaar verscheen er een lofdicht op de verzameling en de daarin opgenomen dichters, geschreven door de toen al meer dan tachtig jaar oude dichter Lambert Bidloo. Na de dood van Van Halen viel het kabinet in handen van kunstverzamelaar Michiel de Roode (1685-1771) die veel geld spendeerde aan de uitbreiding en verfraaiing ervan. In 1772 werd het Kabinet eigendom van het Leidse dichtgenootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’. Later is de verzameling verspreid geraakt.
434 Bidloos rijmwerk: Lambert Bidloo (1638-1724). Apotheker en dichter te Amsterdam Het lofdicht op Van Halens Pan Poëticon Batavum (1720) is zijn belangrijkste werk; de latijnse naam, waarmee het prentenkabinet doorgaans wordt aangeduid, is waarschijnlijk door Bidloo bedacht.
450-451 ik zou hem de Herman's, de Müllers, de Orrels, de Wolfs herinneren: de vreemdeling uit het, gedicht van Van Someren veronderstelt dat een zo omvangrijk oeuvre als dat van Bilderdijk wel door verschillende auteurs geschreven moet zijn: een heel geslacht van schrijvers met dezelfde achternaam. Drost vindt deze veronderstelling ergerniswekkend en naïef, maar verklaart dan dat de vreemdeling aan verschillende geslachten van schrijvers allemaal met dezelfde achternaam zou kunnen denken.
478 Schimsheimer. J.F. Schimsheimer, ‘De dichter bij uitnemendheid’. In: Gedenkzuil, p. 109-116. Citaten p. 109, 112, 115 en 114.
486 Van hier toch...: Willem Bilderdijk, ‘De kunst der poëzy’. In: Willem Bilderdijk, Dichtwerken. Haarlem, 1857. Zevende deel, p. 76.
492 Scheidt wijsheid...: Willem Bilderdijk, ‘De poëzy’. In: Willem Bilderdijk, Dichtwerken. Haarlem, 1857. Zevende deel, p. 4.
494 Christoph Auguste Tiedge (1752-1841). Duits-classicistisch dichter van leerdichten en lyrische poëzie. Bekend is vooral zijn veelgelezen, door Kant en Schiller beïnvloede leerdicht Urania. Über Gott, Unsterblichkeit und Freiheit (1801). - Schimsheimers vertaling: niet gevonden.
526-529 Neen, de dichtkunst die mij roerde...: citaat niet gevonden.
532 J.J. Wijsmuller, ‘De onsterfelijke Bard”. In: Gedenkzuil, p. 117-122. Citaten p. 118 (‘herschepper van de taal der echte poëzij’), 119 (‘een stoute vlugt...’), 120 (‘bron der phantasie’ en ‘Bilderdijk's eigen wieken kleppende geestkracht’, ‘een verstuivende gorgeltoon’) en 122 (‘wat onstoflijk is...’).
552 P.J.V. Dusseau, ‘Aan Neêrlands Zanggodinnen’. In: Gedenkzuil, p. 133-134.
| |
| |
556-557 ‘Bilderdijk brandt geen wierook meer / en... biedt geen offers neer.’ De oorspronkelijke tekst luidt: ‘Priester eens in uwen tempel, / Brandt hij thans geen' wierook meer, / En met godgewijde handen / Biedt hij u geene offers neêr.’ (Gedenkzuil, p. 133.)
559 Hilman, ‘Op Mr. W. Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 135-139. Citaten p. 135.
574-586 Zielroerend...: citaat p. 137. ‘... in het weenen’: de oorspronkelijke tekst heeft ‘in te weenen’. Veel cursiveringen betreffen de spelling van het gecursiveerde woord.
589-591 Dan o!.... Gedenkzuil, p. 138-139.
594-596 Van laffe weekheid vrij...: Willem Bilderdijk, ‘Napraten’. In: Willem Bilderdijk, Dichtwerken. Haarlem, 1857. Zevende deel, p. 234.
598 L. Schipper, ‘Aan Haarlems Stedemaagd bij het overlijden van Mr. W. Bilderdijk’. In: Gedenkzuil, p. 145-147.
650-651 Louise Sibylla Bilderdijk: (1785-1832). Dochter van Willem Bilderdijk uit zijn eerste huwelijk met Catharina Rebecca van Woesthoven.
|
|