De door Drost bedoelde passage uit Weilands inleiding tot Jean Pauls gedachten luidt: ‘Toen ik de Scribleriana in het licht gaf, als eene eerste proeve van eenen schrijftrant, die op onzen kouden, vochtigen bodem zoo moeijelijk voorkomt, moet ik erkennen, dat al onze vaderlandsche boekbeoordeelingen eenstemmig waren in den lof, dien zij dit werkje gaven, misschien wel uit een verkeerd opgevat denkbeeld, dat soortgelijk teeder gewas, uit de klasse der wilde heesters, niet veel betuinierd en besnoeid wil zijn. Van dezen kant genoot derhalve de schrijver veel meer, dan waarop hij aanspraak konde maken; zelfs zou het hem aangenaam geweest zijn, wanneer hij wat meer met de krijtschoenen en balanceerstok der kritiek op de koord geholpen werde.’ (Jean Paul, Gedachten. Met eene inleiding door J.A. Weiland. Rotterdam: Immerzeel, 1820. Twee delen; inleiding deel 1.) Als belangrijkste gevaren van een te coulante houding van de recensenten ziet Weiland ‘waanwijsheid’ bij de beginnende auteur en het volharden in fouten bij het schrijven van een volgend boek.
Kamphuis (1975) wijst op de mogelijke invloed van Weilands inleiding tot de Gedachten van Jean Paul op Drosts ideeën over de roman. Drost verwees niet alleen hier, maar ook in zijn voorwoord bij Henningard van de Eikenterpen naar Weilands inleiding. Belangrijke overeenkomsten tussen Drosts voorwoord en Weilands inleiding zijn volgens Kamphuis de causerende stijl, de verdediging van de roman en de gedachte dat een roman, zoals Drost het formuleerde, ‘even weinig als bepaald onderwijzend, even weinig [...] van lering ontbloot’ mag zijn. Wat hij hiermee bedoelde, zou Drost in de Henningard laten zien. Ruim een jaar later zou hij, in zijn bespreking van Jacob van Lenneps De Pleegzoon, de eveneens bij Weiland voorkomende notie van een centrale idee, die in de personagetekening en het handelingsverloop geconcretiseerd wordt, verder ontwikkelen.
12-13 Hij zal dan in het vervolg anders of - niet schrijven: Drosts kritiek heeft Adriaan er niet van kunnen weerhouden om door te gaan. In 1833 zou bijvoorbeeld nog de novellenbundel Winteravonden verschijnen.