'De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij'
(2004)–Aernout Drost– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
3.2 Nederlandsche Volks-Almanak voor 1833aant.1Nederlandsche Volks-Almanak, voor 1833. Derde jaar. Te Amsterdam, bij H. FRIJLINK. V 2en 192 bladz. kl. 8o. 3 4Ons Vaderland schijnt, sinds een' geruimen tijd, met onze Duitsche naburen in het 5uitgeven van jaarboekjes te willen wedijveren; jammer maar, dat men meer moeite doet, 6om derzelver aantal te naderen, dan, door innerlijke gehalte en uiterlijken vorm, die lieve 7en vriendelijke voorboden van de naderende jaarverwisseling op zijde te streven. De 8Nederlandsche Muzen-Almanak en BEIJERINCKS jaarboekje, aan het schoone en goede 9gewijd, maken hier slechts eene gelukkige uitzondering. Wat zich door goedkoopheid 10aanbeveelt, is zelden uitstekend. 11De Volks-Almanak, welke wij voor ons zien liggen, verdient echter een minder streng 12oordeel: het doel des Uitgevers is goed en prijzenswaardig, zijne wijze van uitgave 13zindelijk en naauwkeurig, de inhoud, wat sommige gedeelten betreft, verdienstelijk; over 14de geheele verzameling echter kunnen wij een minder gunstig oordeel vellen. 15De Wel-Eerw. Heer DECKER ZIMMERMAN opent het bundeltje met een lied, 16getiteld: Wanneer de koning bij mij kwam. Jammer, dat het geestig denkbeeld niet 17vloeijender, keuriger en kernachtiger uitgedrukt wierd, en er regels in voorkomen, als: 18 19[regelnummer]
De schaar mij reeds uit handen nam.
20 21In het klein gedichtje van STARING, konden wij ons niet vereenigen met den regel: 22 23[regelnummer]
Daar kunt ge 't vrij voor mijn geld doen.
24 25Ligt ware dat, onzens bedunkens, te vermijden geweest. VAN ENST KONING leverde 26eene lieve bijdrage. Dameet en zijn vrouwtje, eene vertaling door G.H. NAGEL, komt 27welgeslaagd voor. KUYPERS vertaling, naar THOMAS, verdient dezelfde 28onderscheiding. De grijze VAN WALRÉ schonk den Uitgever een echt volksdicht, 29hetgeen wij als het sieraad dezes Almanaks beschouwen; eene vrij wel gelukte 30karikatuurplaat versiert hetzelve. Tegen GEBELS bijdrage mogen wij niet te streng zijn. | |
[pagina 50]
| |
31De beide Toasten van FEITH verdienen hier ten volle hare plaats. WIJSMULLERS 32Catsiaansche proeve zou, bij mindere gerektheid, ons meer bevallen hebben. VAN 33OOSTER WIJK BRUYN paste aardig menig spreekwoord toe op den Prins van Oranje. 34BRESTERS Herfstliedje is regt los en vloeijend berijmd; ook schijnt het dichtstukje: 35Fortuin, denzelfden Dichter toegeschreven te moeten worden, en was als een zijner 36eerstelingen wel waardig geweest onderteekend te zijn. Onze Vlag, zangstukje door 37BEETS, is ons slecht bevallen; wij zijn reeds aan liefelijker klanken van zijne luit gewoon; 38wij gelooven dus niet, dat BEETS muzikaal is, daar het hem anders onmogelijk zoude 39geweest zijn, het derde couplet zoo te schrijven; indien dit stukje toch op muzijk gesteld 40ware, zou de derde regel, als muzikale periode, moeten gezongen worden, als volgt: 41 42[regelnummer]
baarste onzer panden
43 44Intusschen zou dit niet alleen belagchelijk zijn, maar ook geheel tegen het taaleigen 45indruischen. Waarlijk, het is te bejammeren, dat zoo velen onzer Dichters, die door 46zoetvloeijendheid uitmunten (en hier rekenen wij anders BEETS onder) zich er niet 47meer op toeleggen, om onze schoone taal en poëzij aan de toonkunst te huwen. Zij 48zouden hierdoor gewisselijk krachtig tot volkszelfstandigheid medewerken, want niets 49prent zich dieper in ons hart, dan hetgeen, op eene zoo zoete wijze, tegelijk onze 50gehoorzenuwen, onze verbeelding en ons gevoel aandoet. - Neêrlands Lier, door 51LUBLINK WEDDIK, de Visschersboot, door DUSSEAU, de oude Ram en zijn Meester, 52door FOPPE, en de door VAN ENST KONING berijmde Anecdote uit Vader 53WILLEMS jeugd, onderscheiden zich door geene bijzondere verdiensten. 54WARNSINCKS Echte Vrijheidszucht is eene goede bijdrage. LOOIJENS burlesk 55dichtstukje, Manto, was ons, om de geestige karikatuurplaat van SMIES, welgevallig. 56Mejufvrouw MOENS bezong de Kroonprinses; zeer gelukkig, inderdaad, was de keuze 57van dit onderwerp; wij vonden in de behandeling de waardige Dichteres weder, wier 58ongeluk en ijver zoo veel belangstelling inboezemen. Een domme corrector verknoeide 59het derde couplet; men zal er in plaats van: 60 61[regelnummer]
Van liefde en eerbied voor U, Kroonvorstin! verstrekken,
62 63lezen moeten: 64 65[regelnummer]
Van liefde en eerbied voor uw Kroonvorstin verstrekken,
66 67echter is: 68 69[regelnummer]
't Ouderlijk gebeente in 't vorstlijk graf gedoken,
70 71een ongelukkige regel, welke wij niet op dezelfde rekening kunnen stellen; meerdere 72dergelijken willen wij niet al te ijverig zoeken. ROBIDÉ VAN DER AA wijdde eenige 73hartige regels aan de Regenten van het Amsterdamsche Burgerweeshuis, na de 74lijkplegtigheid van den fieren VAN SPEYK. De Bedelares, uit het Hoogduitsch, van 75KAHLERT, door den Heer H.K.H. Jr., vertaald, belooft weinig van deszelfs | |
[pagina 51]
| |
76kunstvermogen. Meer aanleg kennen wij den vervaardiger van het berijmd verhaal: De 77Conscrit toe, hetwelk in waarheid zeer wel verteld is. De inleiding was ons echter te 78gerekt. Zonder schade had de Steller, in nog beknopter zangen, kunnen schetsen: 79 80[regelnummer]
Wat Hein in land bij land, in togt op togt weêrvoer.
81 82Ook zouden daardoor eenige zoutelooze aardigheden en stoplappen, als b.v.: 83 84[regelnummer]
Met beenen aan zijn kuiten,
85[regelnummer]
Hou! - kuiten aan zijn been;
86 87en van die 88 89[regelnummer]
Smeerlap, die langs de kaai liep dwijlen,
90 91vermeden zijn. Ook het dikwijls herhaalde meid, en derzelver geheele persoon, maakt hier 92een misselijk figuur. Wij durven den Heer K. aanmoedigen, om nieuwe pogingen in dit 93vak te wagen. Hij legge zich echter doorgaans op meer kieschheid van uitdrukking toe, 94en geve de voorkeur aan meer nieuwe en zedelijke tafereelen. - Neêrlands Koning, van H. 95KUIPER, GTZ., is eene minbeduidende kleinigheid. De regels: 96 97[regelnummer]
En klemt bij d'oproerbrand
98[regelnummer]
(weinig later wordt van d'oproerpest gesproken)
99[regelnummer]
Den staf met vaste hand,
100 101deden ons aan een' brandmeester in den eigenlijken zin denken. De Heer DECKER 102ZIMMERMAN besluit de verzameling met een puntdichtje, dat beter uitgedrukt is, dan 103het eerst geplaatste stukje. 104Het Prozagedeelte is veel ongelukkiger en onbeduidender, en wij moeten bekennen, dat 105dit gedeelte onzer Almanakken op verre na dat der Duitschers niet nabijkomt. De Heer 106CHRISTEMEIJER leverde twee stukken, welke zeker hunne meeste waarde van zijn' 107welverdienden naam ondeenen zullen. De wandeling naar de landhoeve is door geen greintje 108Attisch zout gekruid, en wij denken, dat de Schrijver wel het meest om dit tragisch comisch 109drama gelagchen zal hebben. Vernuft, gevoel, levendige uitdrukking, naïviteit en wat niet 110al, hetwelk tot de vereischten van dergelijke opstellen behoort, wordt hier geheel gemist. 111Tot eene proeve van het kiesche gevoel, dat er in doorstraalt, moge het volgende dienen: 112nadat de Heer J.K., RZ. ons de vermeende gifmengster (een boerinnetje) afgeschilderd 113heeft, verhaalt hij, dat ijzing en te gelijk medelijden in zijn hart opkwam; nu gaat het 114gesprek voort; hij vraagt onder anderen: 115 116‘Wildet gij zelfs vlugten? waarheen?’ 117‘De Hemel weet het! werwaarts het vreesselijke zwaard der geregtigheid niet 118reikt: al ware het tot aan het einde der aarde.’ 119‘Ja, dat zal bezwaarlijk gaan: de geregtigheid heeft drommelsche lange armen en 120de wereld is groot: men loopt maar zoo spoedig niet eenige honderd mijlen ver.’ 121 | |
[pagina 52]
| |
122- Wij voor ons, begrijpen niet, hoe een beschaafd en gevoelig mensch, wiens boezem 123met ijzing en medelijden vervuld is, tegen eene ongelukkige zulke aardigheden kan 124uitkramen, als die van de drommelsche lange annen der geregtigheid! 125Van Speyk begraven, achten wij nog het best naast CHRISTEMEIJERS fragment, dat hier 126echter niet op de regte plaats staat. 127Wij begrijpen niet, waarom der Heer NAGEL zijne bijdrage: Het bloedige gastmaal, den 128weidschen titel van geschiedkundig verhaal gaf. Waarlijk, 14 bladz. zijn daartoe geen 129geschikt terrein, en wij hebben onder dezen naam nu eenmaal aan tafereelen leeren 130denken, waarmede de vechtpartij van beschonkenen, door geen verstandig hoofd zal 131vergeleken worden. Wat wij van de vereischten zeiden, welke in de Wandeling naar de 132Landhoeve gemist worden, kunnen wij hier ten ruimste herhalen. Wij mogen den Heer 133NAGEL niet aanraden, weder eene dergelijke proeve te leveren. Men schrijft nog geene 134geschiedkundige novellen, wanneer men eene historische bijzonderheid (en dan zulk 135eene!) door een nietsbeduidend gesnater van eene brunette, hare moeder, een' buurman, 136en een oud wijf vooraf laat gaan, en verder, door een liedje van JAN DE WEERT, 137eenige dronkemanstaal en een alledaagsch bacchanaal zoekt te verlevendigen. 138Hartelijk wenschen wij, in een volgend jaar, dit boekje onbepaalder lof toe te zullen 139kunnen zwaaijen: het worde een Volks-Almanak, welke den beschaafden burgerman door 140elke bladzijde overtuigt, dat dichterlijke verdienste, vernuft, Godsdienstige zin, zedelijk 141gevoel en genie, krachtig en heerlijk, in het rijk der Vaderlandsche Letterkunde, bloeijen. |
|