lezen en een onafhankelijk, weloverwogen oordeel, worden bestreden. Dat een oordeel soms wat erg ongenadig uitviel, was onvermijdelijk en diende de goede zaak.
Het was Drost die Potgieter op het spoor zette van de literaire kritiek. Na de dood van zijn jonge vriend zou Potgieter, eerst met Bakhuizen van den Brink en later met Busken Huet, de zuivering van de vaderlandse letteren voortzetten. Daarbij gingen ze waarschijnlijk verder dan de zachtmoedige en bescheiden Drost ooit voor mogelijk had gehouden. De felle aanvallen waarmee Potgieters nieuwe tijdschrift, De Gids, zich de bijnaam ‘blauwe beul’ verwierf, lijken niet te stroken met Drosts behoefte aan ‘kiesheid’ of wellevendheid. Als overgangsfiguur, als schakel tussen ‘anciens’ en ‘modernes’, valt zijn positie te vergelijken met die van die andere jong gestorven ‘voorloper’, Jacques Perk. Ondanks het feit dat hij, net als Perk, nog sterke banden had met het normsysteem van de voorgaande generatie, kreeg hij na zijn dood de rol van tragische held toebedacht in een beweging waarvan hijzelf de reikwijdte met geen mogelijkheid had kunnen voorzien.