lopen is.
‘O Sneu, lieve Sneu, waar was je?’
‘De wijde wereld in, ik had er genoeg van.’
‘We hebben je overal gezocht, we dachten dat je dood was, o, we
hebben zo gehuild toen je niet terugkwam.’
‘Erg overdreven,’ vindt Sneu. ‘Heb je iets voor me meegebracht?
Lever? Hart?’
‘Ik wist niet dat je hier was.’
‘Goeie smoes,’ snauwt Sneu. Hij is niet lief meer, zijn ogen staan
vals.
‘Het concert begint, de gong is al gegaan,’ roept de Vos.
‘Welke gong?’ vraagt de Das. ‘Ik hoor geen gong.’
‘Ik ook niet,’ zegt de Bunzing. Hij stinkt.
‘Als ik zeg dat de gong is gegaan dan is hij gegaan,’ zegt de Vos.
‘Het concert begint.’
‘Wacht even, wacht even,’ roept de Bunzing. Hij holt weg de gang in
en komt even later terug. ‘Ik had vergeten mijn odeur op te spuiten. Hoe ruik
ik nu?’
‘Als een bunzing die odeur heeft opgespoten,’ zegt de Vos.